toen de vrouw de reeds bejaarde, tot dartelen minder gezinde, smous strak aan de lijn genomen had.
Thans liep het drietal op de boulevard aan de huizenkant. De flaneur scheen tot inkeer gekomen. Met de staart omhoog hield hij zich op behoorlijke afstand achter zijn kameraad.
Daar de vrouw hem niet meer weg joeg, versterkte hem dit in het besef: er bij te horen, en zo kwam hij dan even later naast de smous te lopen. Hij had kennis gemaakt en zich - vrij van minder eerbare bedoelingen thans - bij zijn nieuwe vrienden aangesloten.
Zo ver ging alles goed.... Tot langszij op een venster werd geklopt en de vrouw het daarvoor gelegen tuintje binnen ging.
‘Heb je twèe honden tegenwoordig?’, hoorde zij zich vragend toeroepen, door iemand, bezig de huisdeur te openen.
‘Wel nee’, antwoordde de vrouw korzelig, ‘maar ik kan die kees hier maar niet kwijt raken!’
De vuilwitte was intussen wat vooruit gaan lopen en stapte nu, alsof het de natuurlijkste zaak ter wereld gold, als eerste het hem vreemde huis binnen.
Voor wie het geval aandachtig gevolgd had, was het onmiskenbaar, dat hier een grote tac-