Hij mag ons niet te pakken krijgen, want dan zijn we de klos.’
Thula was zo blij dat er eindelijk hulp kwam, dat ze helemaal vergat dat ze een hekel had aan Heron. Ze keek nu naar de rivier en zag de vis snel dichterbij komen.
‘Schiet op, schiet op Heron, help me, ik zit vast.’
Maar het was al te laat. De vis was nu zo dichtbij dat hij gemakkelijk in Thula's poten zou kunnen bijten. Heron ging boven de vis fladderen en pikte hem met zijn lange snavel waar hij maar kon. De katvis schrok. Hier had hij niet op gerekend. Au, die lange snavel raakte hem precies midden op zijn dikke kop. Hij moest maken dat hij wegkwam. Jammer van die lekkere hap, maar als hij niet gauw vertrok zou hij het niet overleven. Hij zwom snel de andere kant op. Heron achtervolgde hem nog een klein stukje, maar toen hij zag dat de katvis de strijd had opgegeven, ging hij Thula helpen. Hij harkte met zijn zwarte tenen door het modderwater om Thula te bevrijden. Ja, ze was los, eindelijk. Thula spoelde haar tenen af in het water. Heron zag dat Thula huilde en helemaal in de war was. Hij wilde haar een beetje opvrolijken.
‘Dag buurmeisje met je gouden slippers. Ik ben Heron, de buurjongen met die rare zwarte tenen.’
Het lukte, Thula moest lachen.
‘Heron, het spijt me dat ik zo akelig tegen je heb gedaan. Dank je wel dat je mij hebt gered. Kunnen we vrienden zijn?’
Heron plaagde haar nog even.
‘Nou, heel misschien. Als je belooft dat je nooit meer zo lelijk tegen me doet.’
Dat wilde Thula best beloven, zo blij was ze dat Heron haar had gered.