Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol R6v]
| |
hooren,
Mijn treurige gesmeek!
En neyg opmerkend' ooren,
Na 't gene dat ik spreek.
2 Wy naad'ren met gebeden:
Want wilt Gy gade slaan
Onz' ongerechtigheden,
Wie, Heere, zal bestaan?
Maar 't lust U te vergeven,
Uyt goedertierenheyd,
Hem, die, in vreez' en beven,
Voor U zijn schuld beschreyt.
3 Nu wacht ik op den Heere;
Mijn ziel verwacht, en hoopt,
Heer, op uw' Woord', en eere;
Mijn ziel verwacht, genoopt
Van meerder angst en zorgen,
Dan, daarze staan te wacht,
De Wachters op den morgen,
In naar'en donk're nacht:
4 De Wachters op den morgen,
Israël hoop' op God;
Diens goetheyd, niet verborgen,
Tot veel verlossing, tot
Vergeving, zal gedyen;
Dat Israël met een
Zich zie van 't pak bevryen
Der ongerechtigheen.
|
|