Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxxj. Psalm. Stem: 100. 1 Mijn hert, o Heer, verheft zich niet; Noch't ooge, dat na 't hooge ziet, Geleyd my langs een wank'le baan, Om groote dingen na te gaan: 2 Om door dat doen, in waan en schijn, Iet groots, iet wonderlijks, te zijn: Maar als een kindje, dat gespeent, Steeds na de moeder hikt, en weent; [fol R7r] [fol R7r] 3 Zoo hangt mijn ziel aan U, o Heer! Dan zwijgtse stil, dan zuchtse weer; Zoo dat ze zich in my bevind Recht als het versch gespeende kind; 4 Dat door een lieff'lijk lust-gequel Verlangt, en mymert: Israël Heb op den Heer zijn hoop geleyt, Van nu aan tot in eeuwigheyd. Vorige Volgende