Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [fol R4v] [fol R4v] Den Cxxvj. Psalm. 1 Toen wy, verlost van 't slaafse juk, Gedachten aan onz' ongeluk, Was 't of een droom, of schaduw-beeld, Ons door gedacht' en zinnen speeld', Als of w'in mijmering geraakten; En dat, zoo haast we weer ontwaakten, Ons 't oude leed te keer zouw gaan: Maar 't leed was weg, en 't heyl bleef staan. 2 O welk een vreugd, en vrolijkheyd, Wierd onder ons alom verspreyd! De mond vol lachchens, en gejuych; Verstrekt de Heyden zelfs een tuyg: Wat groote dingen heeft aan dezen (Dus luyd zijn woord) hun God bewezen! Ia groote dingen heeft de Heer By ons gedaan: dies juycht men zeer. 3 Wend verder ons' gevangkenis, O Heer, op dat het ons verfrisch, Gelijk een koele water-vloed Het dorre land in't zuyden doet: Dan zullen, die met tranen zaayen, Hun oest met lust en vreugde maayen; Als met gejuych zijn schooven snijd, Die 't zaad nu weenend' hene smijt. Vorige Volgende