Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxv. Psalm. 1 Laat buld'ren, razen, en rumoeren, Al wat'er kan, of moet, 't In God gevest gemoed Zal zich van stand zoo min beroeren, Als Sions Berg, hoe zeer bestreden, In eeuwigheden. 2 Gelijk'er legt een schans van bergen Rondom Ierusalem, Zoo is de Heer om hem, En om zijn Volk; 't zy wat hen vergen De goddeloozen in hun poogen, En machts vermogen. 3 Hun schepter daalt (al doen 't hun lusten In breydelloos gebied;) Op 't lot der Vromen niet, Noch zal daar op niet blijven rusten; Op datse, door hun noods benijpen, Zich niet vergrijpen. 4 Hen, die ten goeden zijn genegen, d'Oprechten herten, doet, O Heere, wel en goed: Maar die zich neygt tot kromme wegen Vergaat in ongerechtighede: Israël Vrede! Vorige Volgende