Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxiiij. Psalm. 1 Ten waar de Heer ons by-geweest en waar, (Zegg' Israël uyt ootmoed in den geest;) Ia zoo de Heer niet met ons waar geweest, Toen ons 't geweld der menschen viel te zwaar, En wel te recht hun optocht wierd gevreest: 2 Zy hadden ons al levend' ingeslikt, Als haren toorn zich tegen ons ontstak; Daar zulk een zee van waat'ren, met een smak, Ons overviel; een stroom, waar in gestikt Ons ziel eerlang de levens-kracht gebrak: 3 Waar in z' eerlang te gronde waar gegaan: Doch Gode lof! die ons hun klauw ontrukt En niet gedoogt, dat haar hun lust gelukt, Die zoo verwoed in 't vleesch hun tanden slaan, Daar als een roof ons elk verdrukt, en plukt. [fol R4r] [fol R4r] 4 Ontkomen, als een vogel, uyt het net, En van den strik des Vogelvangers, staakt De strik haar werk, en zijnwe vry geraakt; In 's Heeren Naam is onze hulp: gered Door Hem, die d'Aard en Hemel heeft gemaakt. Vorige Volgende