Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxiij. Psalm. 1 Den Heere lof! Nu laat zijn lof, Gy knechten die zijn Huys, en Hof, Betreed, zijn Naam ten prijze hooren: Zy zijnen Name lof gezeyt, Van nu aan tot in eeuwigheyd Voor aller aller Volk'ren ooren. 2 Van daar de Zon, en dageraad, Verrijst, tot daar hy ondergaat, Zy 's Heeren Naam, en lof, in waarde! Want boven alle Hemelboog, En boven alle Heyd'nen hoog, Is 's Heeren heerlijkheyd op Aarde. 3 Wie is die zich gelijk vertoont Met Hem, die in de hoogte woont? Met Hem, die, onze God, en Heere, Tot in de laagte nederziet; En van den Hemel af bespied, Hoe voor zijn Aanschijn elk verkeere? 4 Die den Geringen, lang vervoogd, Verheft, en uyt den drek verhoogt; Die den nooddruftig', en versmaadden, Doet zitten by de Princen, by De Princen 's Volks, in heerschappy; Als hun Vertrouden, of hun Raden. [fol P4r] [fol P4r] 5 Gelyk Hy blijde Moeder maakt d'Onvruchtb're, die na Kind'ren haakt, Zoo datse, met haar Zaad t'aanschouwen, Woont in een bloeyend' Huysgezin: Den Heere lof! die 't lijm der min Herstelt, en weert de smaad der Vrouwen. Vorige Volgende