Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cx. Psalm. 1 DE Heere heeft tot mijnen Heer gesproken, Stijg op den Troon, zit aan mijn Rechterhand, Tot dat Gy aan uw' vyand u gewroken, En hem gebukt ten voetbank ziet in't zand. 2 De Heere zal den schepter uwer sterkte, Zeeghaftig Vorst, uyt Sion doen ontstaan; Dies word, die hier uw heerschappy bemerkte, Uw' vyand, uw' demoedig' onderdaan. 3 U volgt uw' Volk, gewillig opgetogen, Ter sterkte van uw' [fol P2r] [fol P2r] heirkracht, in cieraad Der heyligheyd; hoe rustig rijst voor d'oogen Uw' Ieugd, als uyt den dauw der dageraad. 4 Dies zwoer de Heer, en't zal Hem niet berouwen, U stel ik vast (geen enk'le Priester slechs) In't Priesterdom, 't geen G'eeuwig zult behouwen; Na d'ordening des Vorsts Melchizedechs. 5 De Heere zal uw' rechterhand versterken, En onder U doen vallen in den slag De Koningen, die zijnen toorn bemerken Op zijnen groot' en voorbestemden dag. 6 Die met zijn Recht den Heyd'nen op zal komen, Daar't veld verkropt van doode lijken leyt, Als hem zijn rijk, en't leven, word benomen, Die't Hoofd is van een ruchtb're Mogentheyd. 7 Hem, hittig, om zijn Vyand aan te treffen, Met by den weg te drinken uyt de beek, Zal d'arbeyd doen't zeeghaftig hoofd opheffen, Daar 't eynd hem voor zijn voeten nederstreek. Vorige Volgende