Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xcviij. Psalm. Stem: 66. 1 EEn nieuw Gezang den Heer' te zingen Koom d'eere zijner Wond'ren toe; Nadien in groot en dapp're dingen Zijn Rechterhand zich kennen doe: Zijn Arm, waar voor de Volk'ren beven, Zijn Arm van sterkt' en heyligheyd, Heeft Hem zijn eygen heyl gegeven: Daar 't voor de Heyd'nen zich verbreyd: 2 Die zijn Gerechtigheyd aanschouwen: Die, aan zijn Goedertierenheyd, En Trouw gedachtig, heeft gehouwen 't Beloofd' aan Isr'el toegezeyt: Zoo dat aan 's Aardrijks eynden blijken 't Heyl onzes Gods, en zijne macht: Iuych Volk'ren, Landen, Koningkrijken, Zing vrolijk, geef uw' stemmen kracht. 3 Den Heere roem met harp-gezangen, Met harp-gezang, en stem-geluyd; 't Bazuynspel der geronde wangen Blaas 't lof voor 's Konings aanschijn uyt, De Zee verheff', en bruyz', en klaat're, Met hare volheyd; 't Aarden-rond, Met die 't bewonen, juych en schaat're [fol N1v] [fol N1v] Met volle vreugd in hert en mond. 4 De Stroomen klappen in hun handen, 't Gebergte spring met dart'len voet; Nadien d'onvatzame verstanden Zelf 't vreugden-heyl bewegen moet: Een vreugd voor 't aangezicht des Heeren, Hy komt, om in gerechtigheyd De Weer'ld te richten; te regeren De Volk'ren in rechtmatigheyd. Vorige Volgende