Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xcvij. Psalm. 1 DE Heer regeert, en heerscht! Dat Aard' en Zee, om 't zeerst', En zulks aan allen zijden d'Eylanden zich verblijden: Rondsom den Heere zijn De wolken een gordijn, Daar zich de donkerheyd Om zijnen Throon verspreyd; Die standb're vastheyd heeft: 2 Gegrondvest, en gesticht, Op waarheyd, en gericht: Een vuur, gereed om wreeken, Van voor Hem aangesteeken, Verslind de Weerparty: Men kent zijn heerschappy Wanneer zijn blixemstraal, Zoo haast z' op Aarde daal, Doet sidd'ren elk wie 't zy. 3 't Gebergte smelt en zwicht, Als wasch, voor 't Aangezicht, Voor 't Aangezicht des Heeren Der ganscher [fol M6v] [fol M6v] Aard': Hem eeren De Volk'ren, met ontsag, Op 't hooren van 't verslag, Van zijn Gerechtigheyd, By d'Heem'len uytgebreyd, Daar z' elk aanschouwen mag. Pause. 4 Maar schaamte moet hen slaan Die tot de beelden gaan, En hunnen dienst verbloemen, En op d'afgoden roemen: Standhouders voor zijn Troon, Onzichbr' en zichtb're Goon, Buyg, buyg u voor den Heer! In Sion leeft zijn eer, En lijd zijn dienst geen hoon. 5 De Docht'ren Iuda zien Zijn oordeelen geschien, En zijn vol vreugd, en weelde: 't Zy wat men zich verbeelde, Gy Alderhoogste zijt Die, dien men recht belijd, Een God van macht, en eer, Een aller goden Heer, Die geen gelijk en lijd. 6 Gy die, van God geraakt, In zijne liefde blaakt, Verlaat en haat het quade: Hy toont zich, vol genade, Zijn gunstgenooten goed, Die hare ziel behoed, En hulp, en onderstand, Tot redding uyt de hand Der goddeloozen, doet. 7 Licht, vreugd, en vrolijkheyd, Den Vromen toegezeyt, Spruyt eynd'lijk voor d'Oprechten: Verheug u, 's Heeren [fol N1r] [fol N1r] Knechten, Verblijd u in den Heer, En geef Hem lof, en eer: Ook dat Hy heylig is Blijv' in gedachtenis Dien, die zich tot Hem keer. Vorige Volgende