Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xcix. Psalm. 1 GOd de Heere heerscht: 't Geen de dichst' en veerst' Op het Aarden-rond, Rolle door den mond: Cherubijnen zelf Zijn zijn Troon-gewelf: d'Aarde raak aan 't leven, Dat de Volk'ren beven! 2 's Heeren heerlijkheyd, Vol van Majesteyt, Heeft in Sion plaats: Wie, eens hoogen staats, Is gelijk als Hy? Volk'ren, van waardy, Gaat Hy ver te boven: Datz' uw' Name loven: 3 Vreess'lijk in zijn kracht: Daar men sterkt', en macht By dien Koning vind; Die het Recht bemint, Die de billijkheyd Tot een grondvest leyt, En Gerechtigheden Doet zijn Troon bekleeden: 4 Daar Hy 't hoog bevel Voert in Israël: [fol N2r] [fol N2r] Roem, verhef dien Heer! Buyg u, buyg u neer, Daar de Godheyd woont; Die zich heylig toont, Met genade-stralen, Daar zijn voeten dalen. Pause. 5 Moses, die voorheen Groot en heerlijk scheen, Die met Aron eerst 't Priesterdom beheerst'; Die, met Samuel, Vorstelijk bevel Kon den Volke geven, Moest van vreeze beven: 6 Schoon ze riepen t'zaam Hem, en zijnen Naam, Met verhooring aan: Die hen deed verstaan Uyt een Wolk-pilaar 't Geen Hy sprak met haar; Datze niet en missen Zijn Getuychenissen: 7 Datze zijn Gezett' Houden, na zijn Wet: Dies Hy hen verhoort: En hoewel gestoort Op 's Volks dwaas gemoed, Dat Hy wrake doet Over hunne daden, Blijft Hy vol genaden: 8 Een vergevend' God: Toon u vlijtig tot Wat zijn eer u verg; Buyg u voor den Berg Zijner Heyligheyd: Daar zich 't Licht verspreyd Dat zijn Volk beveylig', Want de Heer is heylig. Vorige Volgende