Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Lxiiij. Psalm. Stem: 5. 1 WIlt, Heere God, mijn stem verhooren, Waar met, in treurig klaag-geluyd, Ik druk de nood mijns levens uyt; Daar 's vyands schrik my komt te voren, Die 't zoekt te smoren. 2 Verberg my voor d'arglistigheden Van hunnen heymelijken raad, Die steeds bewerkers zijn van 't quaad; Steeds oproer, in hun doen, en reden, En boosheyd smeden: 3 Die als een zwaard hun tonge scherpen, En bitt're woorden, in der yl, Welk als een afgedreve pijl Door vel en vleesch gaan, datse snerpen, Op and'ren werpen. 4 Die in verborge plaatsen loeren; Wier oog het op d' Oprechte munt, Om hem te treffen met hun punt; En, daar geen vrees hen zal beloeren, Hun werk uyt voeren. 5 Zy sterken zich in booze zaken: Terwijl z' hun lagen, niet t'ontvlien, (Want, zeggen zy, wie zalze zien; En was van strikken datse spraken:) Bedekt bestaken. Pause. 6 In schalkheyd, en doortrapte vonden, Zijn z'afgerecht, en [fol H1v] [fol H1v] uytgeleert; Wier onderzoek voor al begeert 's Mans herts geheym, hoe diep bewonden, Loos t'ondergronden. 7 Maar God, te midden in dit woelen, Is met haar plagen al gereed; Hy zal hen doen, eer 't iemand weet, Door met zijn pijl op hen te doelen, Hun straf gevoelen. 8 Haar tonge zal hen zelfs verstrekken Een werktuyg tot hun ondergang; Elk, die hen ziet, zal, blood' en bang, Met voor haar by-zijn zich te dekken, Zich haars onttrekken. 9 Dan zullen alle menschen vreezen, En melden met eerbiedigheyd, Des Heeren oordeel, en beleyd, En op zijn werk aandachtig wezen, Door blijk in dezen. 10 't Rechtvaardig Volk zal zich verblijden, En zich betrouwen op den Heer; Daar all' Oprechten meer en meer Hem zullen roemen, en belijden, En 't quaad vermijden. Vorige Volgende