Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xlvij. Psalm. 1 VOlken, over-al, Maakt triumph-geschal, Stort, met bly geluyd, God' uw' herten uyt: d'Opper-Godlijkheyd Zijner Majesteyt Is verschrikkelijk Over 't gantsch aardrijk. Alles wat met ziet Heeft Hy in gebied, 't Buygt voor zijnen throon En erkent zijn kroon. 2 Hy is 't die ons macht Hooger heeft gebracht, En de volken steld Onder ons geweld, Dat haar trotsen nek Ons ten voet-bank strek. Hy is die 't genot Van 't gewenschte lot (Iakobs heerlijkheyd Daar zijn lieffd' op leyt) Uyt een hert zoo mild Ons heeft toe-gewilt. 3 Schouwt Gods grootheyd aan. Hy vaart op, omvaan Met triumph-gezank. En trompet-geklank. Hier, met keel en stem: Zingt en we'er-zingt Hem: Zingt Hem loff en eer: Hem, ons God en Heer. Die den schepter heeft Over all' wat leeft. Zingt en maakt uw' loff Nutte leerings stof. 4 Aller Heyd'nen zaat, Dat de aard' beslaat, Kent zijn heerschappy. Op zijn troon zit Hy In het hoogste hoog [fol F3v] [fol F3v] Daar't onsterff'lijk oog Alles klaar door-straalt, En geduurig daalt, 't Zy met loon off straff, Op de menschen aff, Dien Hy wijs' en Wet Na believen set. 5 Vreemde Vorsten slaan Met Gods kind'ren aan, Willen, een met haar, Hopen by die schaar Deel en mede-lot Aan Abrahams God Wiens ontsachlijkheyd, Over-al verspreyd, (Want Hy heeft op aard Beyde schild en zwaard) Stadig aanwas krijgt, En op 't hoogste stijgt. Vorige Volgende