Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol C11r]
| |
voort-gebracht,
Is 'er iets dat u betaam',
't Is de Heer' en zijnen Naam
Eer' en heerlijkheyd te geven:
Geef Hem eer en dank daar neven;
En aanbid den Naam des Heeren
In zijn Heylig Huys der eeren.
2 Op de Waat'ren is zijn stem:
't Wad der Waat'ren heyligt Hem;
Want de kracht der Groote Zeen,
Met des Heeren stem gemeen,
Is ter eer Hem afgezondert;
En de God der eeren dondert!
's Heeren stem is groot, en heerlijk,
Machtig, krachtig, ongrondeerlijk.
3 's Heeren stem, in 't vrees'lijk weer,
Werpt het Ceed're-bosch ter neer;
En verbrijzelt, met een gons,
d'Eed'le Ceed'ren Libanons;
Datse, van haar struyk gewrongen,
Recht gelijk de kalven, sprongen:
Dat de Bergen zich bewegen,
Als de woest' Eenhoor'nen plegen.
4 Libanon, en Sirion,
Daar 't gezag hun kracht-verwon,
Ongewoon des stem-getiers
Staan in enk'le vlammen viers:
Wouden, en Woestijnen beven,
Van zijn stem daar heen gedreven;
Kades, van zijn stem geslagen,
Doet Hy sidd'ren, en vertsagen.
5 's Heeren stem, en krachtig woord,
Helpt de Hinden ter geboort';
Zeyt, en brengt hen d'arbeyd aan;
En
| |
[fol C11v]
| |
ontbloot het Woud van blaan:
Maar die tot zijn Tempel naad'ren,
Daar d'Oprechten zich vergaad'ren,
Zijn, daar elk Hem eer wil geven,
Van gevaar, en vrees, ontheven.
6 't Is de Heere, die voor heen
In de Watervloed verscheen;
Noem Hem om zijn Majesteyt,
Koning in der eeuwigheyd:
't Is de Heere, die de zijnen
Sterk en vreess'lijk zal doen schijnen;
't Is de Heere, die hen mede
Zeeg'nen zal met heyl, en vrede.
|
|