Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol C10v]
| |
noyt in acht genomen,
Hoe mijne handen zich verheffen,
Om door den ernst U 't hert te treffen,
In uwe heylig' Aanspraak-stee;
Zoo doet het nu op mijne bee.
3 Verdelg my niet met d'ongetrouwen,
Die, daar ze 't quaad in 't herte brouwen,
Van vrede met den Naasten spreken:
Uw' oordeel moet haar doen verbreken;
Dies geef hen na haar handen-werk,
Dat elk uw' Rechts vergelding merk.
4 Om datse 's Heeren werk versmaden,
En niet en letten op zijn daden,
Staat Hy gereed hen af te breken,
En zal hun opbouw laten steken.
Gelooft zy God, diens minlijk oor
De stem mijns smeekings gaf gehoor.
5 De Heer is 't, die mijn sterkte strekte,
Mijn scherm, en schild, die my bedekte;
En daar mijn hert zich op vertroude
Die my behield, en ik behoude:
Dies springt mijn hert van vreugde-dwang,
En looft mijn mond Hem met gezang.
6 De Heer de sterkte zijner Vromen:
Van wien de kracht en bystand komen,
Om zijn Gezalfden vast te stellen;
Verlos uw' volk van die hen quellen;
Bewaar uw' Erfdeel, dat Gy weyd,
En zegen het in eeuwigheyd.
|
|