| |
| |
| |
Somnambule
Loodrecht staat de gele vlam van het nachtlichtje op de olie, werpt lichtvlakken over meubels en plafond, waaraan schaduwen kleven. Schaduwen, manen van paarden, zwarte ijsbloemen, spitse pijlpunten... vreemde ruiters reden zich te pletter op de muren; de gepluimde hoed van één van hen stortte neer op een stoel. Schaduwen vlekken naast lichte diagonalen die uitlopen in wiggen, schemerwitte sectors in het rijk der duisternis. Rechte lijnen, diagonalen, wit kantwerk, witte ijsbloemen... Op de tafel een boord, een das, een boordeknoopje. Regelmatig geluid van de klok... tik, tik, tik. In bed twee mensen: een man, een vrouw. Beiden zijn jong en toch lopen groeven door de huid. Het gezicht van de vrouw wordt door het licht in twee helften gesneden, één lichte helft, één donkere, één helft die tegen het leven op leunt, één helft tegen de dood. Blond is haar haar, blank de ene arm die boven de deken ligt. Het nachtlichtje knettert, de vlam schiet naar boven uit, even verbreedde zich de lichtband op haar hoofd, een rijpe, slapende vrucht. De vrouw slaapt vast en diep, weggezonken in zichzelf. Naast haar de man, slank en krachtig nog, maar slapeloos al zoveel nachten, slapeloos door angst, wroeging en berouw... Tik, tik, gaat de klok, telkens vliegt een seconde naar de eeuwigheid, tik, tik, tik, de tijd vergaat, het nachtlichtje brandt regelmatig... In de borstkas klopt zijn onrustig hart, op het witte voorhoofd staan klei- | |
| |
ne druppels van benauwdheid en angst. Heen en weer zwenkt de adem van de vrouw tussen de half geopende lippen, op en neer golven de borsten. Spiedend sluipen de ogen van de man langs de vrouw naast hem, krampachtig, hecht zijn blik zich vast aan haar mond, ogen, haren. Hij luistert naar haar ademhaling; op en neer, heen en weer gaat de luchtzuil... als steeds, als steeds. Zijn ogen dwalen door de kamer, langs de tafel, de stoelen, de commode, de kachel, langs de
witte en zwarte ijsbloemen op de linkerwand... Er hangen een paar oude prenten... dáár blijft zijn blik gevangen... hij durft niet naar rechts, hij waagt het niet de koortsachtige ogen naar rechts te wenden... een hoek van tachtig graden, zeventig graden... hij durft niet... Angst staat in de kamer, nijpende, worgende, dodelijke angst... niet naar rechts kijken, mijn God, niet naar rechts, niet kijken naar rechts... Tik, tik, gaat de klok... doodstil is het in huis, doodstil is de nacht... niet naar rechts kijken, mijn God, niet naar rechts, niet zien, nooit meer zien het kleine portret van Oscar... Groot is de wand, klein is het portret, maar hoe klein het ook wezen mag, voor hem is het groot, een groot en onuitwisbaar verwijt... Alleen zijn, verlaten, geheel alleen, alleen zijn terwijl duizend beesten in hem woelen en knagen, alleen zijn met zijn eigen angst midden in de nacht, alleen zijn tussen Valentine, zijn vrouw en Oscar, zijn gestorven kind. Zijn kind... nee, nee, háár kind... van haar, van haar alleen was Oscar, aan haar behoorde hij uitsluitend toe; aan haar, zijn moeder en dievegge. Ontstolen werd hem Oscar zoals een dief een edelsteen rooft, maar niet zo snel... bij stukjes en bij beetjes... Zijn vrouw, Valentine, die hij liefhad, ontnam hem zijn kind, zijn liefste zelf. Valentine stal Oscar van hem weg en
| |
| |
Oscar, de kleine Oscar, liet het toe, liet toe dat zijn vader werd weggeduwd... Valentine en Oscar, Valentine... Oscar... hij, eens haar hoogste goed op aarde, werd verlaten... jaloezie, haat groeiden... afschuwelijke giftbloemen... bloemen van een stinkend moeras... jaloezie, haat, gloeiende, felle haat, haat tegen Valentine, haat tegen Oscar. Toch, toch was hij lief, Oscar, lief wanneer hij speelde met zijn beesten, zeer lief wanneer hij ieder afzonderlijk toesprak, vermaningen uitdeelde aan de brutale apen, waarschuwingen aan het adres van de eigenwijze kangoeroe, berispingen aan de giraffe, die zijn hals onbehoorlijk lang boven het circus had uitgestoken. Lief was hij wanneer hij bouwde, fantastische huizen construeerde met vreemde poorten, gangen en zalen... zalen voor zichzelf, voor zijn moeder, een kamer voor zijn vader, later géén kamer meer... Moeder moest altijd alles hebben, zalen, pages, dienaren, duizend soorten heerlijke, geurende bloemen; moeder was de koningin en vader niet meer dan een knecht die blokken mocht aandragen. Oscar, Oscar, lieve Oscar, hoe was dat mogelijk, hoe heb je mij zó kunnen verlaten, zó eenzaam kunnen maken, zó uiterst, uiterst eenzaam? Je hebt mij toch vaak toegelachen, Oscar, je was toch eerst ook zeer op mij gesteld, je luisterde zo graag naar mijn verhalen... je ogen glansden, je smalle, kleine handen sloeg je om mijn hals... Hoe heb je mij dan kunnen verlaten Oscar, over kunnen lopen naar de vijand? Vijand, vijand, ja, ja, Valentine, mijn lieve Valentine was de vijand, werd de vijand... Geliefden, kameraden... enkele jaren later vijanden. Vertrouwen naar lichaam en naar geest, liefde opgebloeid aan elkander, leven opgeschoten uit ons beider leven... Tik, tik... de tijd vergaat, de tijd verging, liefde en
| |
| |
vertrouwen verwelkten... waarom, waarom... om een kind, om een vrouw die ontrouw werd... Hoe is dat alles gekomen, hoe kwam dat alles zo...? Blonde haren, kleurige jurken met strikken, een lach die onder rode lippen te voorschijn schiet, rennen in de wei, wandelingen in geurende bossen... een slank vrouwenlichaam valt neer in de korenbloemen... een zucht, een blik vol overgave... Valentine, Valentine, blond kind, dochter van wei, bos en duinen... Valentine met wie ik arm in arm liep langs de zee, Valentine, vrouw en kameraad... Hand in hand door de lente, de zomer, de velden en bossen van de herfst, hand in hand bij het haardvuur, dicht bij elkaar... dicht bij elkaar hun handen, hun mond, heel hun wezen. Zij samen waren de wereld, hij was voor haar en zij voor hem... Liefde, vertrouwen, intimiteit... verleden, verleden. Zij trouwden, zij leefden samen, zij verlangden naar een kind. Oscar werd geboren, Oscar die zou zijn de vervulling van hun liefde, beloning en vrucht van hun leven. Oscar werd geboren... Valentine op de rand van de dood... zij herstelde langzaam, langzaam bloeide zij weer op, voor Oscar, niet voor hem... Ja, toch ook nog eerst voor hem, voor hen beiden... man en vrouw voor elkaar, samen voor het kind. Samen, samen... samen slechts zó korte tijd... Man en vrouw voor elkaar, samen voor het kind... maar hij voelde hóé spoedig reeds zij onweerstaanbaar door het kind werd aangetrokken, zó sterk, zó innig, dat hij koud werd van angst, van een beklemmend voorgevoel, voorbode van een niet te ontwijken ramp... Het was of met iedere dag haar wezen méér vervloeide in het kind, ja, zó was het: al haar denken en voelen liet zij weg stromen... heel haar leven concentreerde zich op Oscar. Oscar groeide op, werd een kind met kas- | |
| |
tanjebruine lokken en donkerblauwe ogen, Oscar bloeide, werd rijp aan zijn moeder. Hen samen te zien spelen op de grond... met blokken, beesten... twee
kinderen... Valentine... Oscar... geheel gaan zij op in hun spel... Valentine glimlacht tegen Oscar, Oscar tegen Valentine... Alleen zij beiden kennen het spel, kennen de geheime tekens waarop de kangoeroe en de witte muizen gehoorzamen... hij kent ze niet, hij is buitengesloten... Mijn God, hoe is dat alles toch zo gekomen, hoe kunnen twee mensen van elkaar vervreemden door een kind... waarom, waarom heeft zij zich van hem losgemaakt, iedere dag méér losgemaakt...? Waarom toch, waarom... er was geen reden toe, hij bleef zoals hij was, geheel stond hij voor haar open, maar zij, zij wilde niet meer... moederliefde, overgave aan het kind, goed, goed, maar wat te zeggen van een overgave, die hun liefde wreed vernietigde... hij was alleen maar middel geweest, het kind was doel... al haar levenssappen vloeiden samen in het kind... naast hem leefde een vreemde vrouw. Toch ogenblikken van terugkeer en bezinning, van liefheid voor hem... ogenblikken kort, oneindig kort... Oscar kreeg zóveel meer... Strijd om het kind, strijd om zijn genegenheid; een strijd met ongelijke wapens. Valentine altijd bij Oscar, hij overdag voor de klas en dan moeten denken en spreken met diep in zich het besef, de knagende angst, het zekere weten, dat er thuis wat aan hem wordt ontstolen, dat Valentine iedere seconde, iedere minuut Oscar méér van hem af neemt... Een strijd op ongelijke fronten... Valentine heeft al de voordelen... wat zal ik dan nog trachten Oscar van haar weg te lokken, hem een spannend verhaal beloven... Vertellen, dáárin was hij Valentine de baas... daarom werden
| |
| |
ook haar ogen zo vreemd wanneer Oscar zich op zijn knieën nestelde en, in de ban van zijn woorden gevangen, luisterde naar vreemde dingen in vreemde landen, rijken, toverwerelden. De ogen van Oscar schitteren, vertrouwelijk ligt een arm om zijn vader heengeslagen... vader vertelt, hij vertelt... van prinsessen en prinsen, koningen, duivels, geesten... Oppassen moest hij dan dat hij zijn fantasie niet té zeer de vrije teugel liet, dat hij, in zijn verlangen Valentine te overtroeven, niet uitmondde in griezelige en spookachtige gebieden, waar een kind huiverig wordt. Een vleug van angst over Oscar's kindergezicht... een zoeken van zijn ogen naar moeder... oppassen, oppassen, hem nu weer terugvoeren naar lieflijke bloementuinen en sierlijke toverpaleizen... Alles, alles vergeefse moeite, Oscar is niet van zijn moeder te scheiden... Strijken van haar handen over zijn bruine haar, kussen, omarmingen... jaloezie, haat tegen zijn vrouw... Haar overbieden, met geschenken Oscar naar zich toe trachten te halen... dwaasheid, ijdelheid: zijn hart en hele wezen behoort al aan zijn moeder, maar naar dingen, die ik voor hem heb gekocht, zal hij tóch kijken, ze betasten, er even aandacht aan geven en in die korte tijd zullen zijn blikken niet voor zijn moeder zijn... Afschuwelijke opzet, verwerpelijke gedachte... hoe ben ik zover gekomen, hoe werd ik zó jaloers, zo krankzinnig jaloers op iedere blik, ieder gebaar van mijn eigen kind? Valentine, was zij schuldig, was het haar schuld dat zij alleen maar moeder werd... schuld, schuldig, ja schuldig was zij, want haar andere kind, haar eigen man, liet zij in de steek... De klok, het nachtlichtje, schaduwen, lichtvlekken... niet kijken naar rechts, niet kijken, nooit meer kijken... Valentine naast
| |
| |
hem, ademend, levend en toch zo vreemd, benauwend vreemd... Zij zal nu zeker dromen, dromen van Oscar... als zij maar niet opstaat, nee, nee mijn God... Valentine, Valentine, beweeg niet, ik kan het niet verdragen, ik kan het niet meer verdragen, blijf liggen, blijf liggen... grote angstige ogen durven niet kijken naar rechts, durven niet kijken naar links, zuigen zich vast aan het plafond... Aan de muur het kleine portret van Oscar... veel is er in de kamer niet van het kind overgebleven... jaloers op een dood kind... alles heeft hij van haar weggenomen, alleen niet dit portret... zij verdedigde het met haar laatste kracht... stil, stil, niet vooruitlopen, nóg eenmaal denken hoe alles verliep, hoe doodliep hun leven... groeien van de haat; haat van de uitgestotene... Oscar begreep het soms, hij glimlachte dan droevig, medelijdend; hij voelde zich beschaamd om zijn eigen moeder, maar zózeer was hij haar vervallen, zózeer had haar levensstroom hem in zich opgenomen dat hij de door Valentine getrokken grenzen niet kon overstappen... Valentine, vijandin met je verstrakte gezicht en beheerste gebaren... een masker, een ijzeren masker, een stalen muur tussen hem en haar, tussen hem en Oscar. Dagen van kwelling, maanden van marteling, jaren waarin het slechte in hem groeide, welig opschoot uit een voedingsbodem van gif. Dagen toch ook van geluk omdat Oscar, zon en ster van zijn bestaan, leefde, Oscar, lieve kleine zoon, die hij liefhad, maar die hij ging haten door Valentine. Dagen van geluk, Oscar gadeslaan, hem zien lachen, zien spelen, dagen van jaloezie, van ondraaglijke jaloezie, dagen van verlatenheid... niet kijken naar het portret, niet zien de verwijtende ogen van Oscar, niet zien zijn kastanjebruine haar, de sierlijke, slanke handen, de
| |
| |
smalle lippen met een vleug van glimlach... niet kijken naar Oscar, want anders zal hij weer uit de muur naar voren komen, groter worden, steeds groter, levend, een levend en bewegend kind, zijn eigen Oscar, die toch dood is, twee jaar gestorven. Dood is Oscar, zijn enig kind, háár enig kind... een slepende, dodelijke ziekte ondermijnde zijn kleine lichaam... Oscar, Oscar, niet sterven, niet sterven... smeking van de ogen, handen die elkaar krampachtig vinden, beden, duizend onverhoorde beden. Een tenger lichaam teert weg onder de lakens, het bleke koortsachtige gezicht van Oscar op het witte kussen, tóch met een glimlach, bijna steeds met een glimlach... het nachtkastje met de drankjes... de dokter die komt en gaat... de professor die ernstig is, buitengewoon ernstig... de ouders, hij en Valentine, die elkaar voor korte tijd weer hebben gevonden... vijanden door de dreiging van de dood vereend. Twee mensen kampen tegen de dood, verdedigen, beschermen hun kind tot het allerlaatste. Heel hun wezen, al hun kracht concentreerden hij en Valentine op hun enige levensbloem... tevergeefs, tevergeefs: Oscar stierf en zijn laatste, zwakke, nauw merkbare glimlach... een glimlach reeds van de overzijde... was voor zijn moeder.
...Nu nog, altijd, vannacht, zie ik hem liggen in zijn smalle doodsbed, een engel met kastanjebruin haar, een kind van Apollo, een kleine dode jongen... De dodelijke, heilige ernst van Valentine, haar stil bewegen door de doodskamer... reeds toen was zij, reeds toen geleek zij... nee, weg beelden, weg gedachten... Valentine slaapt... Dodelijke, heilige ernst, maar daarna snikken, wanhopig, troosteloos snikken, schreien onbeheerst... Tranen, warme tranen... krijsen als een beest, aanklacht tegen God, die haar haar
| |
| |
enig bezit ontnam. Enig bezit... Oscar was van haar, was van haar gedurende zijn leven en meer nog na zijn dood. Jaloers was hij op de levende Oscar, maar dodelijk jaloers, jaloers over alle grenzen heen, werd hij op zijn kleine, dode zoon... Schoon en lief lag Oscar in zijn smalle, zwarte doodkist, waarlangs witte lelies als gardesoldaten in het gelid stonden... tientallen kaarsen brandden en wierpen lichtschijnsels op een wit en toch vertrouwd gezicht, zijn gezicht, zijn mond die zij beiden voor de laatste maal zagen... Had er toen tussen hen geen eeuwig verbond moeten zijn gesloten om alles van Oscar heilig te houden, samen aan hem denken, samen in hem steun te vinden...? Het had zo moeten zijn, maar het was zo niet: Valentine wilde Oscar houden voor zichzelf, alleen voor zichzelf, wéér wilde zij hem uitsluiten op een zó, zó onmenselijke wijze dat zijn jaloersheid bijna groeide tot waanzin. Jaloers op een dood kind, dwaasheid, waanzin, nee geen waanzin... werkelijkheid, niet te ontkennen werkelijkheid... Valentine en Oscar, altijd praatte zij tegen hem, hij was er nog altijd, in de kamer, aan tafel, hij speelde, hij luisterde naar Valentine... hij was er, niet in de verbeelding, niet in het verleden, maar in het dagelijkse heden. Hij bouwde paleizen met zijn blokken... de apen en de kangoeroe trokken binnen door de poorten... Voor Valentine was wéér de grote zaal met zijden kussens en edelstenen... Oscar was overal... ieder ding was van hem; hij was de meester, om hem draaide het leven. Normaal denken kon Valentine niet meer; de onbeduidendste gedachten, het kopen van een pond suiker, het bestellen van het middageten, gingen via Oscar... wat zou Oscar hebben gewild, wat zou Oscar lekker hebben gevonden... Oscar, Oscar, altijd Oscar, hijzelf
| |
| |
telde minder dan ooit... Vijanden werden zij opnieuw, onverbiddelijke onverzoenlijke vijanden: Valentine weigerde Oscar met hem te delen. Oscar stierf, maar door zijn dood werd hij levender dan ooit en voortdurend, altijd door te moeten vechten om iemand die dood is en toch zó levend... dat is afschuwelijk, dat is slopend. Verbittering, haat, woede... het allerslechtste kwam in hem boven, werd sterker, groeide tot onweerstaanbare kracht. Hij ging Valentine verbieden over Oscar te spreken, hij liet Oscar's speelgoed naar de zolder brengen... Valentine rebelleerde in aanvallen van hevige maar machteloze woede, machteloos omdat zijn wil niet was te breken, omdat de wraak nu was gekomen. Verraad van hun liefde... boeten moest zij, boeten, iedere dag boeten voor de schuld... Oscar, lieve zoon, vergeef mij, vergeef mij dat ik Valentine strafte, hard en onmenselijk strafte, zó strafte dat ik haar iedere uitingsmogelijkheid over jou ontnam. Vergeef me, Oscar, dat ik jou in haar naar binnen drong, dat je moest opgesloten blijven achter haar wanhopige ogen, die soms zo smekend, zo roerend smekend werden... niet smekend om vergiffenis voor vernietigde liefde, niet smekend om mij, die zij had uitgestoten; alleen, alleen om toestemming te vragen voor een enkel woord over jou. Ik gaf die toestemming niet, met ijzeren hand dwong ik mijn vijandin nu ook aan míj te denken: zij moest denken aan míj, Oscar, denken wat ík wilde doen, wat ík wilde eten, wat míj aangenaam was. Zij deed het, zij moest het doen, zij boog onder mijn ijzeren wil, maar in haar hart groeide jij, Oscar... liever, en liever, dierbaarder en dierbaarder werd je Oscar... ik wist het, wist het beklemmend zeker, maar toch bleef ik onverbiddelijk... je mocht geen plaats meer innemen
| |
| |
in ons leven... je portret aan de muur van de slaapkamer was het enige wat bleef... ik heb er niet aan durven raken; anders had Valentine mij gedood, vermoord mij, haar man, aan wie zij trouw zwoer, vermoord voor jou, Oscar... jou, haar enige liefde...
Toen is gekomen het verschrikkelijke, het afschuwelijke opstaan, haar opstaan midden in de nacht, het halen van je speelgoed, Oscar, van de zolder... de apen en de kangoeroe... toen kwam het zitten voor de kleine tafel onder je portret... haar spelen met de beesten, zoals jij ermee speelde, bewegen zoals jij bewoog en haar opkijken naar jouw portret en het weten in haar, dat je er weer was, dat je de kamer instapte om bij je moeder te zijn, bij haar, die al zoveel nachten is opgestaan, alleen om naar jou toe te gaan... ik dreef jou uit ons huis, maar ik dreef jou binnen in haar en begroef je voor een tweede maal... Vergeef me, Oscar, lieve zoon, vergeef me... Ik word zwaar, onmenselijk zwaar gestraft... dat opstaan, dat lopen door de kamer... de stappen op de zoldertrap... weer terug in de kamer... Valentine's ogen zo vreemd, haar lopen zo benauwend, haar cultus tóch lief, tóch roerend, een uiterste overgave aan de geliefde... Niet kijken naar rechts, mijn God, niet kijken naar rechts... Oscar, Oscar, vergeef me, ik heb je zo lief gehad... ik had jou en je moeder voor elkander moeten laten, moeten laten het verbond dat hoger en heiliger was dan het huwelijk van mij en haar... Vergeef me, vergeef me, Oscar, ik kon het niet, heb medelijden, heb medelijden...
Schaduwen, lichtvlakken, branden van de gele vlam... tik, tik, tik, tikt de klok... zweetdruppels op een voorhoofd, ogen die speuren in waanzin, angst, koortsachtige angst... als zij
| |
| |
maar niet opstaat, als zij maar niet opstaat... ik kan het niet verdragen, ik kan het niet verdragen... die devote gebaren, die liefkozingen, dat uiterste vervallen zijn... de kus, de kussen op de lippen van Oscar, op de lippen van het portret, nee, nee, van Oscar zelf... blijf liggen, blijf liggen, Valentine, mededingster, vijandin, doodsvijandin... Slapen, slapen, ik kan niet slapen... niet naar rechts kijken, in godsnaam niet naar rechts kijken... niet naar links... niet naar Valentine kijken... niet zien hoe zij langzaam zal bewegen, zich gaat oprichten, niet willen weten dat zij zich klaar maakt voor haar nachtelijke gang naar Oscar... Blijf liggen, in godsnaam blijf toch liggen... o God, daar gebeurt het weer... Luisteren naar de klok... staren in de vlam, niet naar rechts, niet naar links... Oscar, Oscar, liefste Oscar... Valentine, Valentine, liefste Valentine... blijf liggen toch, liefste, blijf liggen, in godsnaam blijf liggen...
|
|