‘En staat er de mosselenzee niet op?’
‘Wat! Wie! Welk! De mosselenzee? Daar heb ik van me leven nog nooit van gehoord. En ik ken alle zeeën die er zijn. Dat moet ik weten, omdat ik kapitein ben.’
‘Da's raar,’ zei Puk, ‘bij ons thuis hebben we 'n landkaart en daar staat alles op behalve 't land van de mensen. Sprookjesland ook al. En waar Boeboe woont. En de weg waarmee je naar Transvaal gaat.’
‘Transvaal, Transvaal, ik geloof dat ik daar wel 'ns ooit geweest ben.’
De kapitein zei toen tegen den stuurman: ‘Dadelijk de boot zo dicht mogelijk bij land.’ En toen tegen Puk en Muk:
‘Ja jongens, je afzetten aan land, dat kunnen we niet. We kunnen met onze boot niet zo dicht aan wal komen. Dan zouden we misschien op de rotsen lopen of in 't zand vastraken. Maar ik heb er iets op gevonden om jullie droog aan land te krijgen. Als je daar bent, vin' je de weg zelf wel verder.’
‘Dank u wel, kapitein, dank u wel, kapitein!’ riepen Puk en Muk, voor ze wisten hoe de landing geschieden zou.
De kapitein ging in 'n ander gedeelte van het schip. Even later kwam hij terug met 'n grote fles.
‘Zie 'ns hier, jongens, daar gaan jullie alle twee nou fijntjes in, de stop er op, en zo drijft jullie zeeboot naar de kant.’
‘Hoera!!! Hoera!!!’ riepen Puk en Muk. ‘Dat zal fijn gaan.’
De kapitein deed de stop van de fles. De hals was wijd genoeg om Puk en Muk door te laten. De twee broertjes schoven, de een na den ander, er in.
‘Dat zit lekker, hé. Nou, hou je goed hoor! En veel