de vloer. ‘Ik kan er niks aan doen,’ riep hij de papegaai na.
Hij zette de veer op zijn hoed, en samen trokken ze op.
Puk voelde maar aldoor aan zijn neus. Die val was 'm maar slecht bekomen.
‘Muk, doe die veer weg. Niemand heeft er iets mee nodig waar wij vandaan komen.’
Puk rukte de veer af en gooide ze weg.
Ze stapten langs slootkanten, langs akkers en verborgen paden. Waar naar toe, dat wisten ze niet. Maar dat kon hun ook niet veel schelen, als ze hier maar weg waren.
De soldaat was bij de politie aangekomen, en had daar staan vertellen van dieven, moordenaars en boeven, dat de agent mee ging, z'n sabel eerst nog wette en twee geladen revolvers op zak stak.
Je kon nooit weten, met wat voor gespuis hij te doen zou krijgen.
Onderweg naar z'n huis schepte de soldaat nog geweldig op ook.
‘Ja, agent, wapen je maar goed en wees op uw hoede. 't Zijn eerste spitsboeven, die je geen ogenblik kunt vertrouwen. Maar ze zitten nu veilig opgesloten, als tijgers in 'n kooi.’
De agent dacht: wat zal ik toch te zien krijgen?!
Hoe meer ze 't huis naderden, hoe harder en hoe heftiger de soldaat aan 't opsnijden ging.
‘Ja, beste man, ik zal straks alles in m'n boekje schrijven. Misschien krijg je dan van den koning wel 'n medalje. Ik zou zeggen, die heb je verdiend. En als ik koning was, kreeg je'r twee voor elke boef één.’
De soldaat z'n hart gloeide. Alle kranten zouden vol komen staan allemaal over hem, met z'n portret er bij.