‘Waar prakkezeer je weer over, broer?’
‘Ja Puk, twee dingen snap ik niet.’
‘Wat snap je niet?’
‘Kijk 'ns. Die wolf had die opoe opgeslokt. En hij had de muts van opoe opgezet. Maar die opoe had zelf ook nog 'n muts op. Ra, ra, hoe kan dat?’
‘Nou, wat zou dat! Dacht jij nou, dat die opoe maar één muts had! Jongen, je hebt toch wel gezien, dat die opoe er goed bij zit. Haar huisje ziet er piekfijn uit. Dan heeft ze zeker wel tien mutsen. De wolf zal 'n muts uit de kast genomen hebben.’
‘Ja, dat zou kunnen,’ zei Muk.
‘En wat was het tweede ding, dat je niet snapte?’
‘Dat was nog veel raarder. Roodkapje moest naar haar opoe omdat ze ziek was. En nou mankeerde ze helemaal niets meer. Ra, ra, hoe zit dát dan. Zou ze misschien ziek zijn geweest om die lekkere pannekoeken te hebben?’
‘Ja Muk, dat is gekker dan van die muts. Maar om pannekoeken te krijgen, hoeft Opoe toch niet ziek te worden. Ze bakt ze zelf nog veel lekkerder. Misschien was 't om die wijn. Dat zou kunnen zijn. Daar had ik nog niet aangedacht, Muk. 't Zou toch wel kunnen.’
‘Och toch! Och toch! Je zou toch zeggen!’ riep Muk opeens. En hij moest lachen, lachen, dat hij ervan in 't mos rolde.
‘Die koeken schijnen jou goed gedaan te hebben, Muk. En die wijn ook.’
‘Ja, 't smaakte me zeker zo goed als die spullen uit Luilekkerland.’
‘Dat heb ik je immers wel gezegd. Als je het eten door hard werken verdient, dan smaakt het veel beter, dan dat