‘Muk, Muk,’ zei Klaas Vaak, ‘ik had je toch gezegd, dat je je zelf er door moest eten.’
‘Ja, ome Klaas, maar ik dacht: ik wil 't zo ook wel 'ns proberen. Misschien lukt dat ook wel.’
‘Nou, toen we daar in Luilekkerland waren, hebben wij 't ons goed laten smaken. Alle lekkere dingen waren er zo maar voor 't grijpen. We zijn ook omver gelopen door 'n gebraden varken.’
‘Hi, hi, hi!’
‘Ja, echt hoor! Je kunt daar van alles tegenkomen. Muk had er zo goed de aard, dat ik hem bijna niet kon meekrijgen. Maar we moesten verder. Aan de andere kant kropen we weer door de peperkoekbergen Luilekkerland uit, en toen waren we net twee dikke burgemeestertjes.’
Er werd druk geklapt.
Nou moest Muk het volgende vertellen. De ontmoeting van Roodkapje. Dat deed hij zo schoon en zo leuk, dat 't huis bijna inviel van 't klappen.
‘Bravo! bravo! Mooi gedaan! Prachtig!’
‘Ja jongens, dat vind ik ook mooier dan die geschiedenis van Luilekkerland,’ zei Klaas Vaak. ‘Puk en Muk hebben laten zien, dat ze lieve kereltjes zijn. Je moet de mensen altijd zoveel helpen als je kunt.’
Nu gaf Puk de geschiedenis te horen van Sjamperdoedas. 't Was doodstil in de kamer. Sommige zaten te beven, toen hij vertelde van die grote ketel boven 't vuur. Wat was dat ook 'n vreselijke man, die soep wou koken van hun broertjes. Maar de herrie kwam weer terug, zo gauw ze hoorde dat de eekhoorn hen kwam verlossen, uit dankbaarheid.
Aan 't klappen kwam bijna geen eind.
Muk vertelde toen weer van de goede Poerla, de vader van