Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.88 MB)

Scans (4.75 MB)

ebook (5.60 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 2

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

30. Blijde thuiskomst.

Kabouter Tip was als 'n razende van de telefoon weggelopen. De jongens dachten: Die krijgt opeens de kuren in z'n benen. Wat zou er toch gaande zijn? Anders is hij zo vlug niet.

Ze vroegen Tip niets, want ze wisten wel, daar krijg je toch niets van los. Maar iets moest er toch aan 't handje zijn.

Klaas Vaak lag in z'n luie stoel 'n dutje te doen. En daar komt me die Tip zo maar pardoes op z'n oom gevallen.

Was dat schrikken!

‘Ze komen.... ze komen.... ze komen....’ hijgde hij.

Klaas Vaak begreep maar niet waar 't over ging. Hij had van de telefoon niets gehoord, en daarom snapte hij er geen laars van.

‘Maar Tip, jongen, je doet of je de stuipen krijgt, wat is er toch baasje?’

‘Ze komen, oom, ze komen!’

‘Wie komen?’

‘Puk en Muk en Moortje!’

‘Wat?! Komen Puk en Muk? en Moortje ook? Alle drie?’

't Was net of Klaas Vaak wakker werd uit 'n heel lange droom. Z'n gezicht veranderde zó, dat er van de droefheid van de laatste dagen niets meer te zien was. Alle rimpels en rimpeltjes ineens weg. 't Was de oude, goede oom Klaas weer van vroeger, de goede Klaas, die lachen kon met z'n dartele jongens.

‘En waar komen ze vandaan?’

‘Weet ik niet, oom Klaas. Ik werd juist opgebeld. Maar in m'n blijdschap heb ik vergeten te vragen, waar ze nu ergens zijn. Ze komen per vliegmachien!’

[pagina 97]
[p. 97]

‘Wat! per vliegmachien!’

‘Ja, en van middag nog.’

‘Van middag al. O, wat ben ik blij, dat ik m'n bengeltjes weer terug zal zien. Roep gauw de jongens bij mekaar, en zeg, dat ze allemaal hier rond m'n stoel komen staan. Er is goed nieuws, moet je maar zeggen, anders denken ze misschien dat er 'n ongeluk gebeurd is. Maar meer niet zeggen, hoor!’

Heel ver hoefde Tip niet te lopen om z'n broertjes te vinden. Velen waren hem al achterna gekomen, om te weten wat er wel gaande was.

‘Komt binnen, jongens, komt binnen, jongens, er is goed nieuws.’

‘Wat? Wat is 't?’

‘Ik mag niks zeggen. Gauw maar naar binnen. Ome Klaas zit op jullie te wachten.’

Heel 't huis was in 'n ogenblik vol rumoer. Tip had immers gezegd, dat 't goed nieuws was: dan kon het ook wel wat lijden. Klaas Vaak zou dan niet gauw grommen.

En dat blijde, lachende gezicht van oom! Toen de jongens dat zagen, was 't net of er binnen iets lossprong, 'n veertje of zoo iets, dat al dagen had vast gezeten. Nu kwamen ze los. Ze ratelden en tatelden en kakelden als kippen die pas aan de leg zijn.

Op 't laatst werd 't toch wat al te bar. Klaas Vaak stak z'n vingers in de oren en riep toen:

‘Jongens, 'n beetje zachter! Ik word doof!’

Nu ging 't 'n weinig zachter. En toen Klaas met de pook op de kolenbak sloeg, was 't doodstil. Niemand die er nog 'n woord sprak, want allen begrepen, dat 't grote nieuws nu voor den dag kwam.

[pagina 98]
[p. 98]

‘Jongens,’ zei Klaas, en de goede grijsaard kon z'n lach bijna niet houden. ‘Jongens, jullie ziet wel aan mij dat er goed nieuws is, hé. Dat is er ook. Nog nooit hebben we zo'n plezierig bericht ontvangen als vandaag. Ik zal 't je maar gauw zeggen: Puk en Muk komen terug!’

‘Hoeraaaaaah! Hoeraaaaaah! Leve Puk!! Leve Muk!!’

Klaas zat met de handen aan z'n oren. Hij liet z'n jongens 'ns goed uitschreeuwen, en toen klopte hij weer met de pook.

't Was weer net zo stil als de eerste keer.

‘Jongens, ik was nog niet helemaal uitgesproken, Moortje komt met hen mee.’

En daar braken ze weer los:

‘Hoeraaaaaah! Hoeraaaaaah! Hiep-hiep-hiep! hoeraaaah! Leve Moortje!! Leve Puk!! Leve Muk!!’

‘Jongens, jongens toch, spaar je kelen wat, anders kun je geen boe of bah meer zeggen als onze drie reizigers aankomen. Want ze komen vanmiddag al!’

Algemene verwondering. Nu zeiden ze niets, maar hun oogjes vroegen: van middag al? Hoe kan dat nu zo gauw?

‘Ze komen per vliegmachien over. 't Zijn deftige lui geworden. Ze reizen zo maar per vliegmachien net of 't niet op kan. En nu moeten wij zorgen dat 't huis mooi versierd is als ze komen. Zo schoon als 't kan in zo korte tijd. De bakker zorgt dat er van avond feest is aan tafel. Hoe hij dat doet, dat kan me weinig schelen, maar feest moet er zijn. Het beste is nog niet goed genoeg. De wijnsteker moet het beste vaatje maar voor de dag halen. 't Kan wel lijden, dunkt me. En dan, de harmonie niet te vergeten, die moet heel de lucht vol muziek blazen, zo hard, zo schoon, dat de mensen over de bergen er van opkijken. Jullie weten wat feestvieren

[pagina 99]
[p. 99]

is, en daarom doe je allemaal goed je best om 't feest zo prachtig mogelijk te maken.’

Toen Klaas uitgepraat was, kwamen de tongen los. Er werd gebabbeld en gecommandeerd, gedraafd en gehold, of de koning zelf moest worden ingehaald.

Klaas Vaak zag dat z'n jongens flink aanpakten. Hij wist wel, dat alles netjes voor mekaar zou komen. Daarom ging hij weer in z'n luie stoel zitten om nog 'n dutje te doen. Als het vliegmachien in 't zicht was, zouden ze hem wel wekken. En dan was hij straks lekker fris om z'n kleine wereldreizigers goed te ontvangen.

 

De vliegenier nam z'n drie vriendjes mee naar 't vliegveld.

Onderweg zei Muk:

‘Puk, je had beloofd dat we bij de terugreis lang in Luilekkerland zouden blijven. Willen we nu 'ns vragen, of die man ons in Luilekkerland wel afzetten?’

‘Wie praat daar over Luilekkerland?’ zei de man. Hij had alles gehoord.

‘Nee jongen, daar krijg je mij niet aan. Ik wil niet bij mensen zijn, die te lui zijn om te werken. Zolang ik bei m'n handen nog kan gebruiken, wil ik zelf m'n kost verdienen. En als je met alle geweld naar Luilekkerland wilt, mij goed, maar dan zul je alleen moeten gaan. Ik breng je er tenminste niet heen!’

Nu praatte Muk niet meer over Luilekkerland, hij wou ook mee naar Klaas Vaak.

Daar was het vliegveld al. Het vliegmachien stond al klaar.

‘Jongens, heel veel zitplaats is er niet. Jullie moet maar op het voorste stuk van de machine gaan zitten. Als je

[pagina 100]
[p. 100]


illustratie

voorzichtig bent, zal 't wel gaan; jullie bent niet van 'n beetje bang.’

De vliegenier steeg in, en de drie reizigers gingen voor op de machine zitten.

‘Nu opgepast!’

Daar begon de machine te ronken, en huppelend reed ze verder over de wei. Langzaam verhief ze zich van de grond, en ja, daar zweefde ze al in de lucht.

Wat ging 't heerlijk!

De drie konden hun plezier niet op.

Hé kijk, daar stond de goede vrouw van de vliegenier te zwaaien. Ze gooiden elk 'n kushandje naar beneden en de juffrouw ving die lachend op.

Daarna steeg de machine snel. Het ging over weiden en velden, over steden en dorpen. O, wat leek alles nu klein. Woonden daar mensen in die huizen, 't waren net lucifersdoosjes en dobbelstenen.

Boven de bergen was 't erg koud. Maar daar gaven ze zoveel niet om. In Siberië hadden ze 't ook wel koud gehad en toch waren ze niet bevroren. Toen ze over de bergen

[pagina 101]
[p. 101]

waren, begon het pas goed te worden. Daar kenden ze heel 't land goed.

Puk en Muk dachten er aan, dat ze heel de reis nog vergeten hadden te schrijven aan Pierla.

‘Jammer,’ zei Puk, ‘die man heeft ons zo goed geholpen. Maar hebben we eigenlijk wel gekund? Hebben we wel ooit tijd gehad om brieven te schrijven?’

Ze waren al boven het bos van Sjamperpoedas. Hoe zou die wredaard 't nog maken? Ze zouden nu dat gezicht van hem wel 'ns willen zien, als hij hen daar zo heen zag vliegen. Maar nergens was 'n Sjamperdoedas te ontdekken.

Hier moet Roodkapje ergens wonen, Puk. Hoe zou dat kind het maken? Zou d'r grootmoeder nog wel 'ns ziek zijn geweest?’



illustratie

[pagina 102]
[p. 102]

‘Misschien wel, Muk, als ze nog eens zin had in 'n fles wijn. Zo'n oude opoe toch!’

Daar was Luilekkerland!

Muk dacht terug aan de heerlijke uurtjes die ze daar hadden doorgebracht. Wat kreeg hij weer zin om 'ns lekker te gaan smullen. Maar hij zei maar niets. Hij wist wel dat de vliegenier daar toch niet van wilde horen.

Wat hoorden ze daar?

'n Leven, 'n leven en lawaai, ze moesten nu dicht bij huis zijn. Ja, ginds zagen ze Klaas Vaak z'n huis en 't was er druk als om een mierenhoop. Die ene grote mier, dat moest hun oom zijn.

Och, wat klopten hun hartjes van rikketikketik. 't Was net of ze van binnen helemaal warm werden, zo warm dat ze zouden smelten.

De vliegenier liet z'n machine snel dalen, en nu zagen de jongens alles goed. Ze zagen Klaas Vaak staan met 'n grote verrekijker, midden tussen 'n troep jongens.

En herrie als er was! Dat zou pas 'n prettige ontvangst worden.

De vliegmachine dreef in grote cirkels boven Klaas Vaak z'n land. De vliegenier zocht 'n plaatsje waar hij geschikt kon dalen, zonder ongelukken te krijgen. Maar zo'n plaatsje vond hij nergens. De weiden waren niet groot genoeg. Hij was bang dat hij in de struiken zou terecht komen, en dan was hij nog niet gelukkig, als hij hier ongelukken kreeg.

Daarom zei hij tegen de jongens:

‘Ik zal m'n moter stil zetten en heel laag dalen, en dan moeten jullie er dadelijk maar afspringen als ik boven de wei kom, naast jullie huis. Maar niet alle drie tegelijk. Ik wil geen stukken bij ome Klaas thuis brengen.

[pagina 103]
[p. 103]

Puk en Muk en Moortje bedankten den vliegenier heel hartelijk, en deden veel groeten aan z'n vrouw.

Ze zouden 't gaan wagen.

‘Tjoep, daar vloog Moortje al. Puk en Muk sprongen hem aanstonds na. Zonder ongelukken waren ze geland.

Toen was 't 'n-handjes-geven en proficiat-wensen zonder eind. Puk ontving van 'n klein broertje zelfs 'n lauwerkrans.

De vliegenier bonzjoerde van boven uit z'n vliegmachien maar niemand die daar iets van zag. Ze hadden 't te druk. En daar danste en sprong heel de troep naar huis. Puk en Muk en Moortje gingen gearmd voorop.

De harmonie begon te spelen van je welste.

En zonder dat iemand iets gezegd had, begonnen allen te zingen:

 
En heel de troep is weer bijeen,
 
Allemaal gekken, allemaal gekken!
 
Heel de troep is weer bijeen,
 
Allemaal gekken op de been,
 
Laat on-hons, laat on-hons
 
Vreugde maken, vreugde maken!
 
Laat on-hons, laat on-hons
 
Vreugde maken, onder ons

Sommigen van die kleinen peuters waren dol van plezier dat ze midden op de weg gingen kopje duikelen. Ze konden hun plezier niet op.

En Klaas Vaak dan?

Die was het gekst van allemaal! Zo iets had de goede oude baas nog nooit beleefd.

Op 't dak zaten er ook al 'n paar.

Een zwaaide de grote rood-wit-blauwe vlag.

Een ander luidde de grote klok in 't torentje. En toen de

[pagina 104]
[p. 104]


illustratie

[pagina 105]
[p. 105]

harmonie 'ns even zweeg om wat op adem te komen, zette hij z'n lied in:

 
Laat nu de klok maar luiden,
 
Lui nu de klok maar stuk,
 
Want ze zijn weer teruggekomen
 
Onz' broertjes, Puk en Muk.
 
Puk en Muk,
 
Want ze zijn weer teruggekomen
 
Onz' broertjes, Puk en Muk.

Zo'n ontvangst hadden de jongens nooit kunnen dromen. En dat was nu maar 't begin. Wat zou dat wel worden als ze binnen waren.

Ze zagen heerlijk gebak en wijn binnen dragen. Dus dat zou wel goed worden van avond.

‘Kom!’ zei Klaas, ‘nu gaan we binnen 'ns kijken. Misschien is 't daar ook nog wel feest.’

Die goede oom, hij zei misschien, en hij wist zo goed dat 't beste van 't feest nu pas zou beginnen.

In huis waren alle tafels en stoelen bij mekaar gesjouwd. Alles moest in de grote kamer bij mekaar zitten. 't Was er wel wat eng, maar dat gaf zoveel niet. Klaas Vaak z'n luie stoel, en de zitplaatsen van Puk en Muk en Moortje, waren vrij. De rest van de lui waren met 'n klein plaatsje tevreden. Als 't feest is, kijk je zo fijn niet.

Er werden lekkere taartjes opgediend en heerlijk wijntje gedronken.

Puk en Muk en Moortje moesten gauw aan 't vertellen. Dat deden ze met stukken en brokken. Morgen, als ze wat meer tijd hadden, zouden ze alles wel 'ns goed vertellen van stukje tot beetje.

[pagina 106]
[p. 106]

Hoe later 't werd, hoe lolliger 't er naar toe ging, totdat Klaas Vaak zei:

‘Jongens, 't is nu voor vandaag welletjes geweest. Allemaal bidden en naar bed. Morgen is 't weer vroeg dag en anders kun j'er niet goed uit. Laat alles zo maar staan, morgen ruimen we wel op. En nu, één-twee-drie, ik hoor niks meer.’

Allen gingen hun bedje opzoeken, en sliepen als mensen die goed feestgevierd hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken