Zo iets heb ik nog nooit gedaan, maar ik zal m'n best doen. In welk gaatje moet 't schroefje zitten?’
‘Daar! Kijk!’ wees de man.
En Moortje probeerde, liet 't schroefje vallen, probeerde nog eens, liet 't weer vallen, en probeerde voor de derde keer, en toen lukte 't.
‘Alle goeie dingen in drieën,’ zei de soldaat, en hij lachte, omdat hij zo mooi uit de brand geholpen was.
‘Maar kereltje, waar kom je eigenlijk vandaan? En je ziet zo zwart. Hebben ze bij jullie geen zeep?’
‘Jawel meneer, zeep genoeg. Maar dat gaat er niet af, dat zit in m'n vel. Ik ben Moortje, Moortje van Klaas Vaak.’
‘Ooooh!’ zei de soldaat, net of hij het begreep.
‘Kent u Puk en Muk, meneer?’
‘Puk en Muk? Ja.... nee.... ja toch.... nee, eigenlijk kennen doe ik ze niet, maar ik heb er toch veel van gehoord. Dat zijn ook twee zo'n kleine kereltjes. Maar ik geloof, dat ze niet zo zwart zien als jij. Daar heb ik tenminste nooit over horen vertellen.’
‘Puk en Muk, dat zijn twee broertjes van me. Die moet ik nu gaan zoeken. Want ome Klaas is zoo bedroefd. Hij denkt maar heel de tijd dat ze dood zijn.’
‘Dood? dood? Nee, dat geloof ik niet. Daar heb ik ten minste niets van gehoord.’
‘Haaaa! Goddank!’ riep Moortje verheugd.
‘Zeg Zwartje, jij hebt mij zo goed geholpen, ik wil jou ook van dienst zijn. Kruip achter op m'n motor en rij mee. Je bent immers niet bang?’
Moortje bang?! Dat bestond niet.
De soldaat zette Moortje achter op 't spatbord, en daar ging 't met 'n vaartje van 'n bliksemtrein. De bomen langs