‘Wat, thuis te bezorgen! Bij Klaas Vaak zeker! Weet jij Klaas Vaak wonen? Ik niet.’
‘Kapitein, ik dacht zo: we konden de twee luitjes wel hier houden. Ze krijgen dan van ons de kost, en daarvoor laten wij ze werken.’
‘Ja, ja riepen er 'n paar tegelijk, dan kunnen wij met de kaarten spelen.’
‘We zullen ze dan maar hier houden,’ zei de kapitein.
‘Roep ze maar.’
Puk en Muk waren er weer.
‘Jongens, hoor 'ns even! Jullie tweetjes blijven hier bij ons. Er is nogal veel werk te doen: 't vuur in de keukenwagen aanhouden, de tenten van de officieren schoon houden, 'n beetje opletten dat de pap niet aanbrandt, schoenen poetsen, afijn, 'n hele boel dingen, die jullie best kunt. Juist werk voor jullie rappe handjes. En daarvoor krijg je dan de kost.’
‘Hoe vinden jullie dat?’
Puk en Muk keken elkaar 'ns aan. Wat was dat 'n tegenvaller! Ze hadden goed vragen; ‘Hoe vinden jullie dat?’ Puk en Muk wisten toch dat 't moest gebeuren zoals de kapitein wilde. Daarom zeiden ze maar niets.
‘Zo? Je zegt er niets op? Wie zwijgt, stemt toe.’
Nu waren Puk en Muk de knechtjes van de soldaten.
Ze werden al dadelijk aan 't werk gezet. 'n Soldaat nam hen mee naar de keukenwagen.
‘Jongens, daar zit erwtensoep in. Jullie zorgt dat die straks heerlijk gaar is, vooral niet aangebrand, hoor! En zuinig zijn met je hout. Ik kom dadelijk nog wel 'ns kijken.’
‘Nou hoor Muk! Wij zijn uit! Jongen, jongen, en dan zeggen ze nog: omdat jullie niks gedaan hebt, krijg je geen straf.