Maar wat hoor ik daar? Is er nog iemand achter de tent?’
‘Ja Iwan, daar staat ons paard.’ En nu begon Puk wijd en breed te vertellen hoe 't hun tweetjes gegaan was. Van Schenkinski, van den hotelhouder, die niets hielp en toch zo goed geholpen had, van de vlucht, en den dronkaard, en van de sneeuwbui en van alles, totdat Muk riep:
‘Puk, de pap brandt aan!’
‘Ik dacht ook al,’ zei Jekatrien, ‘wat ruikt hier zo, maar dat zal die pap zijn.’
Iwan gaf daar zoveel niet om.
‘Dan is dat paard eigenlijk van ons, Puk. Vinden jullie goed, dat we met ons vieren voortaan bij mekaar blijven? Dan is 't paard van ons allemaal. En als we dan thuis aankomen, zal ik zorgen dat jullie naar je land kunt terugkeren. Waar komen jullie eigenlijk vandaan?’
‘Wij zijn van Klaas Vaak!’
‘Nu goed dan, dan laat ik jullie wegbrengen.’
‘Dan stel ik voor,’ riep Muk, ‘dat we op de nieuwe vriendschap samen 'ns lekker pap gaan eten.’
Daar waren ze allemaal voor.
Het vuurtje was juist uitgebrand, de ketel stond op de grond.
Iwan maakte 'n stoel van de slee van Puk en Muk, en z'n vrouw ging op de zak rommel zitten, die ze van thuis had meegesjouwd. Puk en Muk zouden zich wel weten te behelpen.
‘Suiker is er geen in,’ zei Puk.
Muk zette zo maar 'n raar gezicht toen hij dat hoorde.
‘Misschien kan ik je daar nog wel aanhelpen. Iwan zegt wel, dat ik alleen maar rommel heb meegenomen. Maar ik zal 'ns in m'n zak kijken.’ En die juffrouw Jekatrien, die ook van zoetigheid hield, had waarachtig suiker bij zich. Ze strooide die over de pap met gulle hand.