als 'n paar dagen daarna weer niet iets was voorgevallen, wat nog veel erger was.
Jekatrien riep Puk en Muk in haar kamer.
‘Jongens! Kom 'ns helpen.’
Had mevrouw nu al hulp nodig! 't Was nog zo vroeg in de morgen. Puk en Muk gingen er naar toe.
‘Puk en Muk, je moet me van morgen 'ns flink helpen, want ik zit nog met 'n lastige karwei te houden. Ik moet m'n vlecht opnieuw opmaken. En als je me nu goed helpt, dan zal ik 't aan meneer vertellen. Hij is nog 'n klein beetje boos op jullie. Maar dan zul je wel weer goeie vrinden zijn.’
‘En wat moeten we doen, mevrouw?’
‘Kijk 'ns, nu maak ik eerst m'n vlecht los. Dat is 'n grote vlecht, hé, hij is meer dan 'n meter lang.’
‘Ja,’ knikten Puk en Muk, maar 't kon hun niets schelen al was die 'n kilometer lang geweest.
‘Nu moeten jullie die vlecht 'ns schoon uit elkaar halen dat ik hem straks weer opnieuw kan opmaken. Ik ga hier zitten met m'n handspiegel, en jullie pakken den haarborstel maar. Die vlecht zit al meer dan veertien dagen in mekaar. Ik heb zo weinig tijd om m'n haren op te doen, maar als jullie me helpt, zijn we in 'n kwartiertje klaar.’
Puk en Muk zouden het wel doen. Daar zat niets anders op. Al ze gezegd hadden, we doen het niet, dan had je de poppen weer aan 't dansen gehad. Dan was meneer zelf er bij te pas gekomen, en dan waren ze misschien nooit meer goeie vrienden geworden.
Maar dat haarvlechten was toch geen werk voor hen; daar zijn meisjeshanden voor nodig.
‘Muk, jij houdt de staart vast.’