zich om de dingen niet te storen. Er gebeurde niets. ‘Het is een dommerik’ zegde de meid. De gigolo had slechts een hoog misprijzen voor haar. Zij was veel te jong, een domme gans.
Maar Josef zei: ‘Mijnheer ik wil uw vrouw afkopen voor deze nacht. Wat kost dat. Bemint gij elkaar.’
Dan moesten zij elkaar omhelzen. Zij lag een klein warm beest en naakt in de armen van de mec. Hij kuste ze op de lippen. Zij zegde: ‘Wij gaan naar huis, kom. Ik wil vandaag bij u blijven.’ Zij dansten.
Als zij gans bedwelmd was, wierp de mec ze in de armen van Josef.
‘Merci, merci’ prevelde Josef dankbaar.
Hij verwijderde zich met de kleine Angèle, nogmaals zijn dank stotterend om het mooie St.-Niklaasgeschenk.
Hij duwde Angèle in een rijtuig. ‘Nu heb ik u, nu.’ Hij sprak moeilik. De haat was zo zwaar in hem dat hij moeilik los kwam. Hij wou veel in eens zeggen. Hij had ze nu. Hij had ze betaald. Hij had zijn uurwerk zelfs aan de mec gegeven.
‘Angèle, Angèle.’
Hij wist niet wat. Dan sloeg hij haar zijn twee vuisten in het gezicht. Zij bloedde. Hij zegde: ‘Heb ik dat gedaan, mijn lieveke’ en brak in tranen los.
‘Arm kindje.’ Hij kuste haar bloed weg.
Maar in het hotel was hij weer de eerste en vloekte om zijn sentimentaliteit. ‘De hoeren hebben hier Van Eyck-smoelen.’
De kleine meid vond de weg. Zij lachte. ‘Tu m'enmerdes. J'aime mon petit homme. Tu chraches bien, toi.’
‘Zeg dat nog eens’ smeekte Josef.
Hij legde zich te slapen in het andere bed. ‘Ik zal u niet aanraken mijn kleine heilige hoer.’
Hij sliep niet. Zij sliep rustig. Dat ergerde hem. Flauw daglicht viel reeds in de kamer. Hij stond op. Hij was een idioot, hij had ze betaald en hij liet ze. In haar gebroken slaap weerstond zij hem. Het was hem zo alsof hij een jonge meid verkrachtte. En daarbij de zekerheid van zijn overwinning, die hij gekocht had. De tuimelende morgen had een hooireuk. De kamer was éen stuk van een gebroken mens.
Om twaalf schommelde Josef over de Brouckèreplaats. Op de eerste verdieping van de Hulstkamp vond hij een goede plaats. Hij dronk koffie en een borrel brandewijn. Het leven was honds miserabel; Josef kon geen bier meer zien. De beweging in de stad was lam. De trems klingelden voortdurend, dat was alles.
Als hij weer op de straat stond, voelde Josef iets in zijn zak. Het was de sleutel van het hotel. Merkwaardig. Als hij voorbij het hotel kwam, zou hij even binnen-