| |
| |
| |
De generaal
Welk toeval de generaal in onze stad gevoerd had weet ik niet. Het is ook wel zeker dat het volstrekt geen toeval was. De mensen gebruiken nu eenmaal deze zin ‘welk toeval enz.’, waar zij gevolg of oorzaak menen. Kwestie het te weten. En om zeker te zijn dat ik het weet konstateer ik het even. Dat alles is heel duidelik. Ik vermoed dat de politieke en militaire rol van de generaal uitgespeeld is. Ik heb hem dit eens gezegd. Daarop schreeuwde hij als een bezetene, greep beurtelings naar een bierglas en naar zijn (zeer geliefde) yatagan. Hij zou mij het hoofd verbrijzelen. Zo versprak hij mij in zijn woede. Zijn rol ving nu eerst aan. Al het andere was spel geweest. Nu begon de ernst. Elk ernstig mens begint eerst met luim. Tot hiertoe had hij slechts lokale oorlogen gevoerd. En slechts de dood van 100.000 mensen te verantwoorden. Nu had hij een plan dat zonder twijfel de echte wereldoorlog zou doen ontbranden, ook de Bosjesmannen en de Thibetanen zouden meedoen. En eerst dan zou hij zijn militaire en politieke strategie aan de wereld ter huldiging op te dringen weten.
De generaal is een mij welgezind mens. Daaraan schrijf ik het dan ook, zonder verder onderzoek, toe dat hij mij het hoofd niet verbrijzeld heeft.
Velen die meenden juiste inlichtingen te hebben, beweerden zijn naam was eenvoudig: Ricardo Gomès. Doch hij heeft me zelf zijn kaartje gegeven. Hij heet: Ricardo Gomes (natuurlik:) de Santa Cruz. En daaronder staat op het kaartje: Generaal bij het peruviaans leger van het nationaal comitee. Hij verzocht mij ook de legende als zou hij eenvoudig Ricardo Gomes heten, het hoofd in te drukken. ‘U ziet wel, argumenteerde hij, op mijn kaartje staat het heel anders.’ Hij vond het niet nodig adelsbrieven te tonen. Zijn logiek was hem en mij voldoende. Als men zich genegen is, komt men zó gemakkelik tot een vergelijk!
Ik trof de generaal meestendeels tussen 4 en 5 uur 's morgens. Hij was stamgast van die lokalen waar het nachtpubliek en arbeidersbataljon van de nacht, de nachtploeg wat!, deernen, kellners, souteneurs, valsspelers een laatste souper of een eerste ontbijt nuttigen. Zódanig verzinkt in deze lokalen het begrip van tijd dat men een avondmaal van een ontbijt niet onderscheiden weet. Men kan natuurlik wel zeggen: een laatste avondmaal of een eerste ontbijt. Deze beide bepalingen zijn werkelike hoedanigheidswoorden; zij hebben als zodanig geen zelfstandige tijdswaarde; slechts een relatieve hebben zij.
De generaal is dikwels beschonken. Van dronkenschap kan echter geen spraak zijn. Daar ligt weer een groot onderscheid. Bedronken zijn mensen die elke maand éen dag er zogezegd het hunne van nemen. Beschonken is om 5 uur de heer die dageliks fuift. De twee uitersten van voornaamheid en gemeenheid stoten hier ongenadig tegen elkaar. De generaal moet ik zeggen is het exemplaar van de beschonken heer, namelik dat zijn das wel een heel klein beetje schuin zitten kan,
| |
| |
maar zijn monokkel zit dan des te rechter. Is hij beschonken dan munt hij door een korrekte, doch niet korrekt-karikaturale houding en door bizondere helderheid van geest uit. De beste indrukken die ik van hem behouden heb, zijn deze die zulke beschonkenheid als grondslag hebben. Hij kontroleert zich voortdurend als hij beschonken is. Zegt hij iets over iemand dan mag men verzekerd zijn dat dit oordeel het gevolg is van een door een werkelik kenner heerlik dóórdachte psychologie.
Is hij niet dronken heeft hij vaak wat van de heremijt. Dan denkt men onwillekeurig dat de mensen die beweren zijn rol zou uitgespeeld zijn, wel eens gelijk konden hebben. Niet beschonken poogt hij stoïcijns-fatalisties te zijn, wat hem niet gelukt; hij is te veel zuiderling om zijn rancune tegenover het leven zó geheel te kunnen vergeten. Zó ontaardt hij dan ook iets of wat, - zeer weinig - in hypochonder-richting. Maar beschonken is hij een Plato-typus, pessimisties idealisme. Hij is zeer menselik met een latijnse neiging voor het bon-mot.
Genoeg! Met dit alles heb ik veel meer mijn subjektieve hang voor zulke mensen bewezen dan wel een objektieve tekening geleverd. Maar het ene kan niet zonder het andere. Men kan geen ware objektieve tekening geven zonder het objekt lief te hebben. Men kan het ook haten of het karikaturaal vinden. Dat alles hoort onder dezelfde kategorie.
Het is vijf uur, ik weet niet best waarheen. Maar bij Richard, ‘chez Richard, à la réunion des artistes’ vind ik waarschijnlik de generaal.
Hij zit daar natuurlik. Hij is even natuurlik beschonken en begroet me zeer vriendschappelik, zonder overdreven gulhartigheid.
‘Aan uw aarzelende stap bemerk ik dat gij u wat vreemd voelt, als dichter te midden dit kunstenaarsvolk. Goddank zijn het geen echte kunstenaars en dat zal u spoedig de gezellige intimiteit van dit lokaal doen voelen. Want niemand weet zich vreemder als de individu-kunstenaar onder de groep-kunstenaars. Loof God dat deze kunstenaars slechts kellners en valsspelers, barmeiden en noceuses zijn. Gij als auteur kunt weliswaar geen aanspraak maken op de halve-prijzen voor kunstenaars, doch daarentegen boezemt uw verschijning ook meer eerbied in.’
Daarop huilt een vrouw een danser-souteneur toe: ‘Ik heb mijn vriend die mij op beduidende wijze mainteneert. Doch ik ben bereid je te volgen en wil deswege alles verlaten.’
De danser kust haar en gapt haar briljanten speld.
De generaal zegt mij: ‘Deze man denkt er anders over. Hij meent: Gij moet mij volgen om alles te verlaten. Het zit hem slechts in het koppelwoord. Dat dit koppel zó de klemtoon op het juiste koppelwoord weet te leggen is het beste bewijs dat dezen, man en vrouw, bij mekaar horen.’
De vrouw echter doet een laatste inspanning. Zichtbaar wil zij niet zonder strijd in de macht van het jongmens vallen. Overwonnen-worden krijgt enkel betekenis naar de waarde van de strijd. Alles is onbestendig en tevens zijn eigen tegenzetting,
| |
| |
zegt Herakliet. Goddank zegt Parmenides het tegendeel.
De vrouw huilt luider: ‘Dat was mijn bedoeling niet.’
De man heeft zin voor filologie. Hij strekt zijn linker hand alsof hij daarin iets verborgen hield; met zijn rechter hand gapt hij dit gefingeerde objekt: dat juist was op dat ogenblik mijn enige bedoeling.
De generaal treedt als de wijze op. Niet de beide partijen verzoenen. Maar de kwintessens uit hun kort dialoog halen.
‘Het ergste, zegt hij, wat in de wereld gebeuren kan is dat het woord bedoeling in twee verscheidene bedoelingen in éen gesprek uitgesproken wordt.’
Maar de waard Richard heeft het laatste woord. Hij synthetiseert vóór een auditorium van drie chasseurs: ‘Die man is een generaal, een filosoof en een dronkaard.’
De generaal trekt mij terzijde; wij zetten ons even apart. Dat is een teken dat de generaal gespraakzaam is. Hij vangt onmiddellik aan.
‘Mijn jonge vriend ik bemerk tot mijn vreugde dat gij een beetje beschonken zijt en bovendien alleen; ik bedoel niet in het gezelschap van een dame. Dit laatste is een bewijs dat het u af en toe nog gelukt nuchter te zijn. En het eerste is dan een verder bewijs daarvoor dat gij gewoonlik nuchter zijt wanneer gij even beschonken zijt. Alle Heil! Niet enkel dat. Mijn fierheid wordt ook geprikkeld doordat ik bemerk dat gij op uw best mijn gezelschap opzoekt. Te Juvenem laudamus! Dat er ogenblikken in uw leven voorkomen waarop gij het gezelschap van de grijsaard verkiest boven dat van een plus-minus mooie meid is mij een bewijs voor uw zoeken naar weten. Want onze gesprekken zouden bezwaarlik onwijzer kunnen zijn als zulke bommelpartijen die in het slaapvertrek van een ontmoetingsmeid hun even traditionele als onfatalistiese, - zelfs niet dat - afloop vinden. Even beschonken echter ziet gij het zinloze van deze traditie in. Nuchter redeneert gij te veel, louter empiries op het gegevene van uw kleine vadrouillewereld. Dan denkt gij: zonder bijslaap is dit toch weer een verloren bommelpartij. Even beschonken staat uw denken op meer stabiele wetensgrond, hoe uw benen ook wel eens zouden kunnen verzaken. Verzaken zij dan is het omdat zij de grotere inhoud van uw denken niet dragen kunnen. Maar uw geest schouwt het zinloze van deze penispolitiek als einde van een bommelpartij. Het echte einde van zulke partij is de askese. Goed is het de geest af en toe in een narrepak te steken. Men ontdekt zijn waarde en is bedroefd met hem de bespot te hebben gedreven. Dan beseft men het kleinzielige en harlekijnachtige van zijn leven. Voor naturen die zoals wij niet van huize uit naar de askese verlangen is het mogelik de enige weg tot de blijde gebeurtenis van het berouw. Zoals deze nacht zich tans ontwikkeld heeft komt gij tenminste tot het besef van uw grenzeloze domheid en van de fataliteit dezer domheid. De bijslaap gebruikt gij onbewust of bewust als middel om het
herkennen van deze domheid te verhinderen. Domheid is niet zo erg, zijn eigen domheid niet herkennen is een tragies geluk. Om het bij het lokaal-zakelike te houden: gij vergezelt een barmeid in haar slaapvertrek en minstens bij het herkennen van het
| |
| |
anekdotiese wilt gij u een zeer twijfelachtig vermaak als doel suggereren. Voor zover de eenvoudige bijslaap geen doel is. Dat gij haar uw liefde of zij u de hare verklaart komt u minstens anekdoties plezierig voor; en gebeurt dit niet dan vindt gij de bijslaap zonder deze verklaring van liefde of lust ook al plezierig. Uit het empiriese willen het spekulatieve opdrijven van het plezier. Moet ik u en al uw pleziergenoten feliciteren?
Wijsheid is in onze eeuw het herkennen van de eigen domheid. De would-be asketen ontdekken slechts hun eigen wijsheid. Van twee mensen, de eerste die zijn ideaal in de bijslaap vindt, de tweede die op elke verleiding met “weg dochter van Babel” antwoordt om dan de ganse dag zijn onbevredigde, teruggewoelde erotiek in hypochondrie om te zetten, is de eerste nog te verkiezen. Is de bijslaap het oorkussen van de luiheid, in zover hij van de eigen-domheidskennis wegvoert, dan is de huidige askese gemis aan temperament, aldus een optimisme zonder strijd of tegenwaarde, bijgevolg zonder waarde ofwel is zij waardeloos doordat de erotiek even opdringerig bleef en in hypochondrie aan het licht kwam. Hypochondrie is erotiek in geatrofeerde vorm. Hoe sterker iemand tegen zonde buldert, des te inniger verteert hem de strijd en wreekt zich de teruggewoelde erotiek. Iemand die werkelik overwon staat met een ontzaggelik medelijden hem tegenover die nog in kamp staat.
Men moet beginnen met de komplete leegte, de zinloosheid van zijn leven te weten. Kluis en bed voeren van deze kennis weg. Maar gij koost tans de enige mogelike weg: de weg daartussen. Ik loof u niet. Zelf hebt ge niet de minste verdienste daaraan. Dank de hand die u voerde. Nu hebt gij een nacht gefuifd en door immer nieuwe versterking van drank en plezier de zinloosheid van uw doening teruggedreven, zonder daarmede te rekenen dat gij ze daardoor ook vergrootte. Doch plots weigert gij het laatste dat u over uw eigen dwaasheid helpen moet: de bijslaap. Zo staat gij om 5 uur 's morgens in een harlekijnspak en bemerkende dat het geen karnaval is. Er bestaat een direkt oorzakelik verband tussen de maximum domheid en de minimum wijsheid, die het herkennen van deze domheid is.
Nu zoekt gij een oud man op. Volgens uw mening zelfs een gebroken man. Een peruviaanse generaal die zijn leven in een havenstad slijt. Ver zult ge het met zulke relaties niet brengen. Zoals Sokrates het gesprek van knapen verkoos boven de algemeen geachte kletspraat van de sofisten, zó komt gij tot mij. Zelfs in uw erotiek verkiest gij mij boven de mooiste meid die gij deze nacht ontmoet hebt. De geest heeft er genoeg van als complement van de penis aanschouwd te worden. Nu kunnen wij praten.’
De waard tikt mij op de schouders: ‘De generaal is zat. Daareven betaalde hij een piccolo om naar zijn gesprek te luisteren.’
‘Inderdaad deze drie snaken redeneerden over de huidige oorlogen alsof het zich om werkelik ideale oorlogen handelde. Zij spraken voortdurend over de sterkste en de zwakste. Absoluut. Zij kwamen uit de oorlog als kinderspel, de enige werke- | |
| |
like oorlog overigens, die zijn genesis getrouw en zijn volmaaktheid zelve is. Het kinderspel is het oerbeeld van de ware oorlog.’
‘Dan hebt gij wel immer deze opvatting in uw militaire praksis omgezet?’
‘Helaas dat kon niet. Zelfs ik was verplicht marxist te zijn. In onze tijd is oorlog een zwak afgietsel van zijn oerbeeld. De mens is een produkt van de ekonomiese omstandigheden, zegt Marx. En de hele filosofie van de moderne oorlog is “l'argent c'est le nerf de la guerre”. Arme mensheid die tot zulke opvatting van de oorlog neerzonk! Doch erger: het is werkelik zo. De oorlog, de zuivere machtsproef tussen twee tot éen individualiteit vergroeide massa's bestaat niet meer. De oorlog heeft geen ethiese betekenis meer! Dat vindt gij, mijn jonge vriend, een vreselik paradoks, niet? Ziet gij dan niet dat dáár het geheim van mijn wrak-zijn ligt? Ik ben de typus krijger. Zulk mens heeft het in onze eeuw precies zo tragies als elk ander rein mens. Napoleon was de laatste krijger. Hij was de laatste van onze soort die over macht vervoegde. Hij was de laatste generaal die werkelik schaak speelde. Gij zijt een dichter en zoekt de menselikheid ergens anders. Gij wilt mij vragen zijn de mensen een complement van het schaak-spelen van de generaals. Uw vraag klinkt mij als iets buiten mijn wereld toe. Daarom haat ik u ook niet. Empiries heb ik geleerd dat er mensen zijn die naar een ander geluk dan dit schaakspel verlangen. Ik kan het niet begrijpen. Het is ellendig.
Ik ben een wrak. Ik heb mijn idealen niet kunnen doorzetten. Ik droomde de idee oorlog in de natuur, in de wereld buiten ons, om te zetten. Een na een heb ik alles toegegeven. En eens heb ik zelfs lauweren geplukt door dit militair marxisme.
Ik was in oorlog met een naburige republiek. Direkt achter de vijandelike linie lagen aanzienlike petroleumboringen. In het binnenland der republiek nog andere meer beduidend. Onze toestand was slecht. Engelse financiers gaven mij de raad de aandelen van de tweede reeks petroleumwerken, onder dekmantel van neutralen, op te kopen. Daarna deed ik een grote aanval op het gehele front, mijn laatste krachtsinspanning. Ik bezette de eerste werken. Reserves aangekomen wist het vijandelik leger mij terug te werpen, doch boette daarbij de vernieling van de petroleumwerken in. Ik liet mij overigens gaarne met dit doel terugwerpen en offerde 20.000 man. Dan hield ik hardnekkig op mijn oude linie stand. De aandelen van de eerste maatschappij, alle in bezit van inlands kapitaal van de vijandelike republiek, zonken verbazend. De mijne stegen in evenredigheid. De republiek was zonder een cent. Ik engageerde zoveel vrijwilligers als ik maar kon en stond, na een maand, vrede toe. Is dat nu oorlog? Ik schaam mij.
Tussen wat de oorlog feitelik is en zijn huidige ontaarding ligt een hemelsbreed verschil. Marx heeft eens gezegd, - ik herhaal zijn beduidendste wijsheid -: “Ik ben geen marxist.” Ik ook niet. Slechts onze seniele eeuw kon de oorlog op sociale en ekonomiese verhoudingen alleen terugvoeren. Dat deze tans een grote rol spelen is geredelik toe te geven. Zoiets kan men altijd bewijzen. Onze eeuw is een terugvallen in het infantiel romantisme. B.v. hoort gij het gejammer van de overwonnenen over de wreedheid van de overwinnaars. Dat is een volslagen gebrek aan
| |
| |
kennis van het begrip oorlog. De ganse oorlog is een beiderzijds streven naar dit supreme ogenblik: ìk ben de overwinnaar. Wreedheid of zachtmoedigheid zijn twee uiterste mogelikheden in de psyche van de overwinnaar. Gejammer of lof van de overwonnenen is volledig onbeduidend.
Als men van een reine idee uitgaat, b.v. deze van Condorcet dat de mensheid voor een onbepaalde vooruitgang vatbaar is, kan men verhopen de oorlog te overwinnen. Altans ware het van daaruit theoreties te bewijzen en bijgevolg ook waar. Theoretiese kennis is waarheid. Met biologie en ethiek, dit laatste als een menselike plus bij de algemeen geldende biologie, zó kan men het probleem naderen. Laat het geklets van de pacifisten die van de mensheid niet de minste kennis hebben. Het gaat om het verwijderen van een essentieel iets in de mens: de oorlogszucht. Wel dwaas hij die meent deze met statistieken van gesneuvelden te kunnen bestrijden! De wreedheid is, wetenschappelik bewezen, een zuiver menselike eigenschap. De oorlogszuchtigheid in de mens is passief of aktief. Is zij passief, dan blijft het geklets van de pacifisten zonder waarde; is zij aktief dan prikkelt dit gejammer deze komponent. Oorlogszuchtigheid en wreedheid zijn verscheiden; tegenover het gejammer verbonden.
Wat is oorlog? Oorlog is het tegen-elkaar-stoten van twee partijen met het doel de overwinnaar van de overwonnene te onderscheiden. Geen algemeen beduidend kinderspel of het gaat van oorlogszuchtigheid uit. Grote dwaasheid te geloven dat wij de kinderen het idee oorlog suggereren. In het sperma ligt een deel oorlogszucht. De kinderen verdelen hun spel in twee verscheidene partijen, ook wanneer zij niet “oorlog” spelen. Dat is reeds oorlog. Elk kinderspel is dat. Het kinderspel is weer eens te meer een oerbeeld. Er gebeurt: een artificiële verdeling van de beide partijen, in plaats van de biologies gegevene. Iedereen die tegen oorlog is, moet naar dit streven: de artificiële indeling volgens kaste, nationaliteit, godsdienst te vervangen door de biologies-ethies gegeven differentiëring naar de waarde van de mens. Het euvel van de oorlog spruit voort uit het principieel gelijkstellen van de mensen vooreerst en uit de noodwendig daaruit volgende kunstmatige indeling. Dit is het enige standpunt dat tegen de oorlog in te nemen is: een biologiese ontaarding. Een absolute - en zeker onbiologiese - gelijkheid voert tot kunstmatige indeling en deze kunstmatige indeling tot de oorlog als waardebepaler. De partijen zijn principieel gelijk en slechts het verschil van neerlaag of overwinning bepaalt de waarde. De pacifist moet zeggen: op de biologies onjuiste basis van de absoluut-menselike gelijkheid moet de mens aan zijn oorlogszucht gevolg geven, daar door het samenstoten van de twee partijen de waarde tenminste kunstmatig kan worden vastgesteld..
De oorlogszucht is aanwezig. Hij hoeft niet aktief te zijn. Hij is noodwendig aktief op basis van de algemene gelijkheid van de mensen.
Enige theoretiese dwaasheden en onbewijsbaarheden van de moderne oorlogsopvatting zijn de volgende:
dat er defensieve en offensieve oorlog is;
| |
| |
dat oorlogvoeren volgens loyauteitswetten te bepalen is, zoals het duel;
dat het afschaffen van de weerplicht de algemene vrede noodzakelik bevordert.’
De piccolo's drukken de wens uit: de generaal zal ze een gelag betalen.
‘Gaarne’ stemt de generaal toe. ‘Een generaal in een gesprek over oorlog is onbaatzuchtiger als een ouderling bij een reeds lang verwachte potens. De baatzucht ligt op een ander plan. Gaarne geef ik aan de periferie toe wat ik innerlik terugwin.’
Hij gaat voort:
‘Zekere rooftochten worden offensieve oorlogen geheten. Dat is een begripsverwarring. De engelse volkspsyche b.v. heeft de oorlogszucht overwonnen door een rationeel-individuele levensaanschouwing. Zij kennen geen oorlog. Zij kennen slechts roof. Daarom ziet men de Engelsen geen beduidende oorlog zelfstandig voeren; zij zijn slechts bondgenoot. Waren zij niet tevens een einde men zou aan de thesis van de zachtzinnige dromer Condorcet kunnen geloven. Maar hun individualisme dat ze van menselike elans als de oorlog vrijwaart, verhindert ze ook deelachtig te zijn aan andere elans als kunst en godsdienst; zij hebben de surrogaten van een vervlakte dekoratieve stijl en hypocriet-zijn respektievelik als gevolg van hun individualisme meegekregen. Zo is de essentiële eigenschap van hun psyche een geluk en een euvel tevens. Men ziet bij de Engelsen zeer goed hoe de cirkel gevormd werd; men ziet de junctie. Maar het blijft niettemin een circulus viciosus. Men kan nooit verder gaan dan te weten dat men niets weet. Vergeet de zelfmoord van Sokrates niet. De Fransen zijn waanwijze schreeuwers en tevens grote kunstenaars. Zij zijn absoluut en kunnen niet aan de rechtvaardjgheid van hun verregaand dwaze pretenties twijfelen. Hier is de cirkel weer gesloten: dit juist, dit absoluut-zijn is de sleutel van hun wonderlike kunst. Ziet gij nog niet, mijn jonge vriend, dat de wereld een hopeloze sfeer zonder uitweg is?
Er zijn rooftochten en oorlogen. De Engelsen kennen slechts het eerste. De kontinentaalvolkeren slechts het tweede. Een oorlog tussen Frankrijk en Duitsland zal steeds het gans primitief samenstoten van twee partijen zijn. Offensief en defensief verklaart slechts de konkrete toestand op het gegeven moment van de oorlog. Het is de toestand van het schaakspel als het spel reeds aangenomen en aan de gang is. Het aannemen van het spel staat aan de andere zijde van offensiefdefensief. Een offensief wordt hoogstens rooftocht wanneer het defensieve volk niet met een even sterke oorlogswil het offensieve beantwoordt. Het staat even vast op de waardebepaling bij middel van oorlog. In het eensgezind zijn dat dit samenstoten een waardebepaling mogelik maakt, waarbij de beide partijen menen te hunnen gunste, ligt de oorlog. Gij zult mij voorwerpen dat ik nog steeds met de twee partijen als offensief-defensief rekening houd. De tweede partij aanvaardt de waardebepaler, bekent daardoor dat haar oorlogszucht rijp is en dat zij haar sterkte, met het inzicht oorlog te voeren, gewogen heeft. Naar de-sterkste-te-zijn trachten en verdediging samen te brengen is een mooie massasuggestie. Theoreties houdt ze niet stand.’
| |
| |
Hij bemerkt mijn niet volledig voldaan-zijn bij zijn uiteenzetting en zegt: ‘Mijn redenering is misschien niet heel sekuur. Doch iets is duidelik: oorlog is zaak van zijn; defensief-offensief is schijn. Deze alternatieve is een kwantitatieve verhouding buiten de abstrakte juistheid. Elke oorlog is een empiriese konstatering dat deze alternatieve feitelik niet bestaat. Zij is ook een kompromis. Oorlogszucht en demokratie staan vijandig tegenover elkaar. Defensieve oorlog is het kompromis tussen oorlogszucht en demokratie. In de tijden van oligarchie, hiërarchie of monarchie zegde men ten minste duidelik het ekonomiese of religieuze doel. Zóveel moed brengt onze eeuw niet meer op. De oorlogszucht blijft bestaan. Doch zij moet zich, tegenover de demokratie, in geatrofeerde vorm manifesteren. Verdediging is een uitvinding van engels individualisme. Zo fopt men Frederik, de demokratie.
Ten tweede. Duel en oorlog zijn het wezen na hetzelfde. Doch in hun uitingen verscheiden. Loyauteit is een zaak van uiting. Daarom laat zich het duel loyaliseren; de oorlog niet. De verantwoordeliksnorm ligt in beide gevallen verschillend; in de oorlog moet de loyauteit voor de egoïstiese verantwoordelikheid de-overwinnaar-te-willen-zijn zwichten. In het duel laten beide zich optellen, in de oorlog zijn het verscheiden waarden. De ene springt voor de andere. Het duel wordt volgens abstrakt bepaalde wetten gevoerd, zo kan loyauteit binnen het duel ook onwankelbaar éen zijn, zonder interpretering. De oorlog is zwaar van verscheiden komponenten. Loyauteit wordt betrekkelik. Eenmaal relatief kan men loyauteit niet meer staande houden. Ofwel is het een onwankelbaar begrip ofwel is het betrekkelik, wordt het van de ene betrekkelikheid in de andere gekaatst en aldus volledig waardeloos. Loyauteit is enkel door te voeren wanneer zij volstrekt is. Doch dáár is zij in direkte antithese met de mogelikheid oorlog. Volstrekte loyauteit in oorlog zou zijn het verklaren van de verrichtingen en van het doel. B.v. mededeling aan de vijand ik plaats mijn troepen daar omdat ik dat van zin ben. Gij speelt schaak niet? Wel dan moet u dit gevoel ook bekend zijn: wanneer de andere partij u door een zet die gij niet voorzien hebt een aanzienlike schade berokkent, dan kunt gij een zeker gevoel van wrevel niet onderdrukken. Dit gevoel hebt gij zeker niet nagespeurd. Het is het gevoel, niet de kennis, van de deloyauteit van de andere partij. De uiterlike loyauteit heeft niets te doen met het innerlik besef dat wij van loyauteit hebben. Zelfs in een zo fair-spel als schaak kunnen wij het gevoel van deloyauteit niet onderdrukken. En onze zucht de partij te winnen, bekomt een kleine kameraad: hem deze deloyauteit betaald te zetten door een even schadelike zet. Onze deloyauteit is in dit geval beantwoordend. Zijn
wij het echter die de
eerste schadelike zet plaatsen, dan beheerst ons het volgende gevoel, hetwelk te kennen gij u ook nog niet ten doel gezet hebt. Namelik dat wij door deze zet iets on-eerliks doen, ongeveer een sluipaanval. Is het niet zo? Ons loyauteitsgevoel zou bevredigd zijn wanneer wij zegden: deze zet plaats ik met dit doel. Algemeen is dit onmogelik. Schaakspelen en ons loyauteitsgevoel terzelvertijd bevredigen is uitgesloten. Loyaal-zijn is het naakt stellen van weg en doel. Volle- | |
| |
dig. Is dit onwankelbaar begrip niet te verzoenen met het begrip oorlog, dan kan er nog veel minder spraak zijn deze loyauteit in het empiries feit oorlog om te zetten. Is 't niet? Van dan af is het nodig loyauteit bij middel van arbitrage te bepalen. Zij wordt betrekkelik, d.w.z. er worden zogenaamde kleine loyauteitsovereenkomsten opgericht te midden van de algemene toestand: deloyauteit. Maar binnen deze algemene toestand is het natuurlik mogelik en zelfs gegeven de loyauteit respektief naar hartelust of naar noodwendigheid te verplaatsen. Psychologies: het inhaerente deloyauteitsgevoel streeft het na de hem van buiten opgelegde loyauteitsperken te doen springen. Betrekkelik wordt de loyauteit van de ene grens over de andere geschokt; absoluut een antinomie tussen de innerlike deloyauteit en de periferiese loyauteit. Ik heb gezegd.’
‘Bij een nieuwe koffie met hollandse genever zult ge nog wel meer zeggen, generaal. Bijv. het afschaffen van de weerplicht.’
De piccolo's eisen een nieuwe ronde. De generaal executeert. De waard brengt kras zijn slotsom ten berde:
‘De generaal is een pederast maar hij wil het niet tonen, de oude geilaard!’ Waarop de generaal:
‘Zwijg, Richard, gij zijt een gelukkig mens. Gij hebt uw vrouw. Voor u is het levensprobleem opgelost: Een vrouw en een slaapkamer, op afkorting. Laat de anderen ten minste het geluk van hun ongeluk.’
‘Oui ca que j'ai ma femme, c'est bien sûr.’
‘Alors, mijn jonge vriend, de weerplicht. Het afschaffen van de weerplicht zou enkel de kampplaats van buiten naar binnen verplaatsen. De weerplicht zelve heeft de oorlogszucht in de permanente oorlogsbereidschap omgezet. Zo wordt de oorlog ontaard, enigszins meer het gevolg van deze oorlogsbereidschap dan van de primitieve en spontane oorlogszucht. De weerplicht kan het tijdelik overheersen van een oppervlakkig militarisme zijn; martiale geest is niet het primaire daarbij. Martiaal was het leger van Miltiades. Martiaal was het plots tot oorlog geroepen volk als de Romeinen toen zij tegen de volkeren van Latium en Italië in 't algemeen streden; militair de legioene-organisatie in Provincies, in de bloei van het romeinse rijk; bloei en tevens voorspel van de dekadentie. Het militarisme is een akademiese vervlakking van het martiale genie in de mens.’
‘Lakedaimon?’
‘Gij meent mij te vangen, jongmens, daardoor gij op een staat wijst die tevens martiaal en militair-akademies was. Het militair-akademiese staat in deze staat niet uitsluitend en zelfs niet vooreerst in oorzakelik verband met het martiale. Het militaire is hier een direkte levensaanschouwing en spruit niet voort uit het domverwaande: “Si vis pacem, para bellum”. Het militaire is hier de esthetiese uitdrukking van een man-mannelike erotiese levensaanschouwing. Het is hier overigens de lust van het martiale en niet de last van het militaire.’
‘Hij is pederast, bepaald’, murmelt Richard.
‘Martiaal is de staat die op de inhaerente oorlogszuchtige eigenschappen van zijn
| |
| |
burgers rekenen kan. Martiaal is de staat waarvan het volk, de totaliteit van de individuen, martiaal is. Waar de militaire oefeningen het volk als last op de schouders gedrukt worden, bestaat het grootste gevaar voor de martialiteit van dit volk. Het martiaal innerlik-spontane wordt teruggedrongen door het militair uiterlikverplichtende. In de martiale staat zijn de militaire oefeningen vrij. Zij staan daar gelijk met kunst of godsdienst zoals deze ook in de europese staten opgevat worden. Militaire oefeningen zijn uiting van de martiale drang in de mens, zoals kunstwerken van de esthetiese. Enkel in deze zelfstandigheid kan het martiale genie zich ontwikkelen. In Lakedaimon was geen militaire verplichting. Er was een algemeen streven naar militaire oefeningen, zodat uit de mens het militaire staatsrecht ontstond. Onvrij, maar volledig zelfstandig. In deze staat omvatte het martiale streven tevens het esthetiese en het religieuze. Het primaire was de martialiteit. Dat laat zich van de europese staten niet zeggen. De weerplicht staat enkel in het licht van “si vis pacem enz.” Het militaire is geenszins uit het martiale als levens-idool gegroeid. Hoogstens is het een streven naar martialiteit, in plaats van een gevolg daarvan. Aldus strevers, arrivisme. Gij, dichter, zult begrijpen als ik u zeg: dezelfde verhouding als tussen burgerlike kunst en kunst bestaat tussen militarisme en martialiteit.
De algemene weerplicht is het naar de periferie verplaatsen van het martiaal inhaerente. Mits goede ekonomiese levensvoorwaarden, kan een staat, die minder martiale betekenis heeft, een martiaal-sterke staat, doch ekonomies minder gunstig, overwinnen. Zó heeft Marx weer gelijk. De ekonomiese voorwaarden beheersen de militaire oorlog. Doch in de zuivere martiale oorlog, de oorlog, overwint de meest martiale.
Het afschaffen van de weerplicht verwijdert enkel het militarisme, niet de martialiteit. Deze is de mens inhaerent. Sterker bij de ene, sterker bij een zeker volk. Dat moet martiaal dan ook overwinnen. De martialiteit is een ding van laatste einde zoals de esthetiese hang. Haar realisering is moeilik. Zij berust op oorlog, kamp tussen twee partijen. Haar realisering vergt menselevens. Ik ben martiaal en vind dat helemaal niet wichtig. Zijt gij een kunstenaar dan wilt gij zeker uw leven voor de kunst opofferen. Ik ben martiaal en doe dat graag voor de oorlog. Daargelaten dat de martialiteit grotendeels daarin zich uit met het ongekompliceerde komplex van leven en dood te spelen. De martialiteit meent verder dat men ook het leven van zijn kameraden en ondergeschikten gaarne opoffert. Deze opvatting is een ding van laatste einde dat zich niet diskuteren laat, maar wel bekampen.
De algemene weerplicht, waaronder ik natuurlik het ganse militaire apparaat versta, is een oplossing voor martiaal zwakke staten. Dit wil zeggen dat de martialiteit van de burgers daar verzwakt is en een opwekking van buiten nodig heeft. Hij die God in zich draagt heeft geen skapulier nodig. De werkelik-martiale volken hebben geen parademarsj nodig. Hoogstens militaire oefeningen uit vrije wil van de burgers. Hun enigste streven. De diersoort mens leeft in de staat, rassen van deze soort streven min of meer sterk naar de martiale staat. Hoe sterker het
| |
| |
martiale streven des te minder noodwendig het opgelegde militarisme. De martialiteit is een kwalitaire nuancering in de diersoort mens. Het militarisme is niet essentieel menselik. Het blijft immer een huls. Het gevolg van de europese filosofie dat het kleed de monnik maakt. “L'habit fait le moine.” De moderne staten menen met een helm of een rode broek getuigenis voor hun martialiteit af te leggen. Narren!
Dekadentie is het waar de innerlike waarde van de mens in uiterlike sieraden - men kan zeggen: - ontaardt. De aktuele oorlogen zijn de strijd tussen twee partijen en aldus zeker oorlog. Doch deze twee partijen zijn niet gescheiden naar een martiaal, doch naar een militair princiep. Het is het treffen van twee uiterlike sieraden. De oorlogszucht speelt een vaak nevenzakelike rol in de staat, alhoewel de staat rekenen moet op het instinkt oorlogszucht van ten minste een gedeelte van de burgers, zoniet ware de oorlog niet prakties vol te houden. Deze oorlogen zijn oppervlakkig. En zij herhalen zich kwantitatief dikwels omdat zij kwalitatief weinig betekenis hebben. Het zijn periferiese oorlogen. De pacifisten bekampen alleen deze militaire oorlogen en aldus een sekundair “euvel”. Ik vrees ze niet omdat zij niet tot het primaire doortasten. Terwijl zij het militarisme bevechten, laten zij de martialiteit onaangeroerd. En het is enkel op deze laatste dat ik als mens met martiale wereldaanschouwing mijn hoop bouw. Men kan zeggen dat de militaristen Europa beheersen. Hun tegenstrevers gaan van dezelfde militaristiese aanschouwingen uit. Als zou het militarisme het centrum van het probleem zijn. De pacifisten zijn de dupe van de militaristiese wereldaanschouwing. Het loyauteitsbeginsel b.v. is ook niets meer dan een kompromis tussen gematigde militaristen en filantropiese pacifisten. Daarbij zijn weer deze laatsten de dupe.
De aktuele oorlogen zijn vervlakking van de idee oorlog. De oorlog spruit niet meer voort uit de spontane oorlogszucht van twee partijen, maar uit de militaristiese toestand. De militaristiese toestand is een voortdurend latente oorlog met een kleine uitbarsting die het latente in aktieve waarde omzet. Er is geen diepte meer. De echte oorlog is het in de aktiviteit omzetten van een latente oorlogszucht. Deze ligt diep in de mens en er is een kolossale harmoniese stijging nodig hem naar de oppervlakte te brengen. Hij komt bijgevolg uit het diepste van de ziel en wordt plots en spontaan aktief. De oorlog staat de martialiteit meer nabij als wel de militaristiese oppervlakte. Hij is de supreme uiting van de martialiteit. En toch is er een grote golving nodig deze omzetting van drift in aktiviteit te bewerken. De oorlog die uit de gewapende toestand volgt is slechts een kleine verdikking van deze toestand zelve. Deze oorlog is intellektueel, terwijl de andere zielsleven is. Een vergelijking voor u. Kunst en kunstenaar zijn verwant. Het kunstwerk wordt uit de diepste zieledrang van de kunstenaar in de buitenwereld geprojekteerd. In een periode gelijk de rococo is alles kunst; geen zieledrang is nodig om het zogenaamde kunstwerk te scheppen. Het kunstwerk wordt alsdan uit een kleine arbeids-intentie geboren. Het kunstwerk is de echte kunstenaar zeer nabij en toch bekomt het slechts hevigheid wanneer het deze verwantschap ontspruit.
| |
| |
Het aanhoudend produceren neemt de hevigheid weg. De hoogste realisering van de kunstenaar is het kunstwerk te scheppen; van de martiale mens: oorlog te voeren. Maar in beiden belet hun menselikheid ze aan realisering te beginnen alvorens ze het hoogtepunt der scheppingsdrift zouden bereikt hebben. Van de drift naar de oppervlakte dáár ligt hun hevigheid. Hierdoor wil ik de mening het hoofd indrukken als zou de ware oorlog, daar hij eenvoudig de realisering van de oorlogszucht is, het aan hevigheid inboeten. De aktieve oorlog die voortspruit uit de latente oorlog van de gemilitariseerde toestand is periferies. De oorlog die uit de spontaniteit van de oorlogsdrift voortspruit is innerlik en heeft hevigheid. Ter illustratie nog dit voorbeeld. Men neemt twee sferen en laat deze onberoerd. Men neemt nog twee andere sferen en drukt deze zo dat hun inhoud zich in de breedte uitbreidt zodat zij bijna twee cirkels gelijk geworden, zo vlak mogelik. De eerste sferen hebben minder oppervlakte doch meer inhoud als de tweede. Welk samenstoten zal, met dezelfde overige gegevens, het hevigste zijn? Daarbij komt nog dit dat de sferen in hun primitieve afstand staan en deze afstand hun elan vergroot, terwijl de andere door hun uitzetting in de breedte dichter naast elkaar staan, daardoor het elan zwakker wordt.
De aktuele oorlogen zijn een krachtmeting van de ekonomiese voorwaarden, niet van de martialiteit. Dus van een klein deel van de voorwaarden die eventueel ook de martialiteit ter vervoeging staan. Ik ontken de waarde van ekonomiese voorwaarden niet, ziet u, alhoewel mijn doel is naar de ideële oorlog te komen die buiten deze voorwaarden kan geleefd worden. Ik bekamp ze in het absolute, niet in het empiriese. Ziet ge, ik ben een Peruviaan. Ik heb nog zin voor de idee.
Bijgevolg konkludeer ik: het afschaffen van de weerplicht heeft enkel voor gevolg het verwijderen van de gemilitariseerde toestand en zijn konsekwentie, de periferiese oorlog. Zo wordt weer ruimte geschapen voor de werkelike oorlog, die van de innig martiale naties. Met het afschaffen van de weerplicht is de poort geopend voor het verwijderen van een algemene fopperij: dat de oorlogen gesproten uit deze toestand een waardebepaler voor de martiale hoedanigheden van een volk zouden zijn. Door het afschaffen van de weerplicht begint de mogelikheid te bestaan de oorlog te herleiden tot een samenstoten van de rein martiale hoedanigheden van twee volken. Het martiale genie zal dan de oorlogsmiddelen leveren, tans door een akademies geschoold militarisme geleverd. Het arbitragerecht zal volgens mijn mening enkel de ekonomiese, aldus onideële, oorlogen kunnen een einde stellen. De oorlogen gevolg van de martialiteit zijn niet door arbitrage te berechten, evenmin als de kunstenaar door uiterlike moraal-wetten. Eenmaal deze oorlogen afgeschaft zal de ware oorlog in zijn oude glorie herrijzen. De oorlog uit zielebehoefte. Naast de arbitrage over ekonomiese geschillen, zal men moeten aannemen dat martialiteit een ding van laatste einde is. Men zal de oorlog voeren om de oorlog. Ik ben voor dit princiep. L'art pour l'art. Ziedaar, jongmens, wat ik meen is l'art pour l'art!
De amerikaanse mensheidsprofeten (à la manque overigens) strijden zeer duidelik
| |
| |
tegen het militarisme en doen net alsof ze van de martialiteit geen idee hadden. Ze menen het misschien goed. Maar ze kunnen er niks voor dat ze rijk zijn en finantie drijven. Oorlog is een goede zaak als het geen slechte is. Weet ge wat waar is: la guerre c'est le nerf de l'argent.
Met het afschaffen van de dienstplicht begint de levensmogelikheid voor martiale mensen en martiale volken. Hoe sterker de vrede, des te dieper wordt de oorlogszucht teruggewoeld en des te heviger zal bijgevolg het elan zijn wanneer oorlogszucht zich in oorlog omzet. Daarom is het een hogere wijsheid te zeggen: Si vis bellum, para pacem!
In de martiale oorlog wint de beste. De martiale oorlog wordt met zuivere middelen, scheppingen van het militair genie van aanvoerder en massa, gestreden. De europese volken zijn in dekadentie. Zij hebben het militarisme nodig. Wij Peruvianen zijn een sterk martiaal volk. In de oorlog die het begrip oorlog getrouw zal zijn, moeten wij overwinnen. Ik ben vol vertrouwen in de toekomst van mijn martiaal sterk volk. Ik drink op de gezondheid van het leger van het nationaal comitee. Weliswaar een leger, doch dit uit zucht naar militaire oefening. Als oorlogszuchtig mens ben ik geheel gewonnen voor het afschaffen van de dienstplicht. Weg met de dienst- of zelfs weerplicht! Leve de oorlog! Ik drink!’
‘Heil mijn generaal!’
‘Op het heil van uw natie wil ik ook drinken, mijn jonge vriend. Op?..’
Ik aarzel even. Mijn God ik verwacht niet veel van die heildronk. Ik zoek een uitweg. Ik zeg:
‘België, mijn generaal, op België!’
Hoeren en maquereaux hebben op dit ogenblik tranen in de ogen.
‘A la santé de la Belgique’, snikken zij.
‘Flotte petit drapeau.’ Richard valt mij broederlik in de armen. De papegaai verheerlikt de algemene geestdrift; hij fluit zowaar: La Madelon de la victoire. Duits-luxemburgse barmeid springt op een tafel en verklaart feestelik: ‘Je n'marche pas qu'avec les 'tits Belges, nom.’ Een dronken luiker-walin wijkt van het geestdriftige thema af. Zij meent het is een aanval op haar geslacht. Daarom zet zij vooreerst haar theorieën uiteen om latere desillusies te voorkomen: ‘Chaudgueux, tas de Rechem, moi j'suis pour l'amour à l'envers et la...’ De vuistslag van een ordelievende mec brengt haar ongepast intermezzo tot zwijgen.
Zo heeft de generaal de aandacht weten samen te trekken door zijn heildronk. ‘Het is een belangwekkende uiteenzetting’ meent een valsspeler. Deze mening vindt algemene instemming. Men is overigens, om met Toussaint van Boelaere te spreken, in een waanzin van extase. De ordelievende mec houdt volgende rede:
‘Les salauds de Prussiens veulent accaparer les couleurs de not' 'tit drapeau national. Eh bien, messieurs, cela ne sera pas! In 't vlaams gesproken: deze smeerlappen van boches willen onze drapeau accapareren. Ze kiezen dezelfde kouleurs als die van onze drapeau! Al moesten we op nief in oorlog gaan. Wij allen willen volontairs worden. En de generaal euk!’
| |
| |
Richard theoretiseert: ‘Ja de generaal is principieel voor den oorlog.’
De luikerwalin droomt. Zij wil iets imposants meedelen. Het komt er uit: ‘Le général c'est un érudit. A dire un con, quoi!’ Richard verwijdert dit schandaal uit zijn établissement.
Wat is storm? Men kan antwoorden de storm is éen en de kalmte van de zeeën is slechts de lijdende toestand van de storm. Men kan ook zeggen de storm is een veelvoudig verschijnsel dat kontrapuntaal de kalmte van de zeeën breekt, die éen is. - Eenheid of veelvoudig verschijnsel de storm bedaart. Wat is de storm die de kalmte van de menselike ziel breekt, de extase? Is zij de ene of is zij slechts veelvuldig daar, gelijk wij eerst zegden, om de kalmte te breken.
De generaal lacht mij toe.
‘Ziedaar Europa!’ Zijn stem krassende viool.
‘Genoeg. C'est la fermeture.’ Richard gooit zijn laatste kliënten buiten.
De generaal en ik verloren schapen te midden een magere kudde hoeren en maquereaux. De generaal lacht voortdurend. Grijze morgen vervaagt bonte klederen van danseressen. Een danser nog in een Pierrotkostuum danst bedronken weg in de grijze morgen. Fletse rococo van onze eeuw. Onder 't zwart van overjassen komt doodslicht een wit eindje van een das te voorschijn. De generaal kijkt alsof hij mij aankijkt. Hij lacht. Goedhartig. Mijn goede Ricardo Gomes. Arme Ricardo! (Ik ben de enige geweest bij zijn begrafenis, nadat hij zelfmoord gepleegd had).
De nachtploeg kijkt de wegdansende Pierrot na. Ons zinbeeld. Dansend, lalt hij een liedje dat grijs klinkt en mistig: éen en toch gebroken is.
‘Pallas Athèna.’ De generaal staat een kleine verloren baby.
‘Willen we in 't park uitwaaien, generaal.’
‘Ik heb nog veel te vertellen’, zegt hij.
Wij verlaten de groep. De groep sterft nauweliks zichtbaar. Een stille regen die langzamerhand een hoogte zand met de grond gelijk maakt. Een liedje dat niet klinken wil fluit een souteneur. Grijze koppigheid van de morgen. Onvatbare tegenstand. Een hoopje zand wij worden uit ons zielloos groepje gedreven. Vol uitkomstloze droefheid is het doodgaan van deze zielloosheid.
Klokken kleppen eerste mis. Ellendige havenloosheid.
Wij zitten in het park. Het is naakt. Het heeft geen zin zonder het populaire kindergekrioel. Een rillende naaktheid. Wat houdt ons daar? De havenloosheid is het karakter dat wij zelve aan de morgen geven. Wij willen onze rol daarin tot het einde.
Dit is de hof van de olijfbomen.
De woorden van de generaal hebben nauweliks samenhang te midden van de grijsheid. Grijsheid die verdooft het zeggen.
‘Mijn jonge vriend, ik wil u niet ontgoochelen. Het probleem pacifisme, uitsluitend met antimilitarisme verbonden en met - natuurlik - daarrond enkele frazes
| |
| |
dat het op geest en wereldaanschouwing aankomt, is vals gesteld. Ik geloof dat het niet enkel gaat om het overwinnen van een sociale faze die op de betrekkelike ongelijkheid van de mensen berust, maar om het overwinnen van een biologies stadium dat is dat van de abstrakte gelijkheid van alle mensen en dat de differentiëring overslaat als een sociale faktor. De mensen zijn biologies verscheiden. De abstrakte gelijkheid voert met zich de sociale differentiëring. De oorzaak moet bekampt worden niet het gevolg. Wil men iets verrichten moet men met die narren breken. Men moet het princiep van Plato behouden, zonder zijn lokaal-griekse konklusies. De mensen van tans behouden de lokale konklusies zonder het princiep. Het empiriese leven leert duidelik genoeg dat b.v. met het afschaffen van slaven en lijfeigenen niets gewonnen is. Men treedt voor het afschaffen der lijfeigenen in Rusland b.v. op. Goed en lofwaardig. Het doel bereikt, zegt men Gaudeamus. Of dat nog zo lofwaardig is. Een groepering met de enseigne “Afschaffing van de weerplicht” is van een hoger plan gezien precies zo nutteloos of even nuttig als een vereniging voor het zuiver-houden van de 7de wijk.
Het allerbeduidendste en algemeenste kenteken van de mensen, meer als liefde, is de zucht naar kamp. Slechts in de mystiese schriften is de dualiteit ik en gij opgelost: Godheid en mens versmelten zich. Alles wat daarbuiten ligt is betrekkelik. Men moet tot aan het einde denken. Namelik dat de algemene zucht naar kamp noodwendig een biologies stadium is, dat slechts door een ander biologies stadium kan afgewisseld worden.
Ik geloof echter dat de mensheid als zodanig een einde is, in zich-zelf niet voor verandering vatbaar. Eenmaal zullen zij de waan van de vrede moeten opgeven, gesteld dat zij abstrakt gesproken blijven zoals zij zijn. (Sociale veranderingen veranderen niets). Want vrede is in tegenstrijd met hun huidige natuur. Dan zullen allen berusten in hun martiaal-zijn. En de kennis dat het zo zijn moet zal ze van hun gewetenskampen ten minste bevrijden. Dan komt de grootheidsfaze van de krijgers weer.’
‘Toch is het duidelik, generaal, dat de mensheid ten minste naar een afdamming van dit instinktmatige tracht. Wet van Mozes minstens synthese van aziatiese en europese aanschouwing, niet? Zij zegt: Gij zult niet doodslaan.’
‘Juist. De mensen hebben zich tot dit gebod bekend en niettemin slaan zij dood. Ten eerste is het wezen van elke wet het streven van de geest het instinkt te bandigen. Het instinkt wil doodslaan. Duidelik. Daartegen zet de geest zijn veto en dit veto wordt tot een algemeen gebod, een natuurlike wet. De mensen hebben in de ethiek van dit gebod een onwankelbaar betrouwen. En hun geest streeft er naar deze ethiek, die hij zelf individueel projekteerde, algemeen op te nemen, als natuurlike wet na te komen. Sterker het instinkt. Ethiek wijkt voor biologie. Met dit alles is slechts bewezen: 1e dat het instinkt wil doodslaan, 2e dat de ethiek dit instinkt niet af te dammen geweten heeft. Of het af te dammen is blijft natuurlik een andere vraag. Het ethies verlangen is even primitief als het instinkt. Maar dit laatste is sterker. Daaruit zijn twee thesissen te ontwikkelen: dat deze verhouding
| |
| |
konstant is, de ethiek de rol van streven, het instinkt de funktie van realiseren toegewezen blijft, omdat het zó immer geweest is; ofwel dat deze verhouding betrekkelik is. Dat aangezien zij beide elementair zijn, het overwinnen van het kampinstinkt slechts een tijdelike verhouding van de beide elementen daarstelt. Dat deze verhouding om te keren is, omdat zij beide principieel dezelfde waarde hebben. Dit is het verste standpunt dat een ethies strevend mens innemen kan, dat ethiek en wil tot macht gelijke waarden zijn. Verder kan hij niet. De mens is noch goed noch slecht. Momentaan heerst de wil tot macht. Te verdedigen is de momentaniteit van deze overheersing. Verder gaat het niet.
Ik beproef niet dit alles in een logies verband te stellen. Ik zeg slechts mijn haat tegen de domkoppen. Ook ben ik geen vakfilosoof. Gij moet dit alles nemen in zijn kaleidoscopies uitzicht. Altruïsme en humaniteit zijn domme woorden, louter schijn, niet zijn. Hulpconstrukties waarbij niets bewezen wordt. Met altruïsme tegenover egoïsme te zetten heeft men ipso facto reeds de kampmentaliteit overgenomen. Men denkt dualisties. Dualisme is latente oorlog. Humaniteit heeft geen betekenis. Kan enkel een betekenis hebben wanneer het een realiteit is. De mensen die tans voor humaniteit optreden, beloven een meisje het huwelik, bezitten ze en verdwijnen spoorloos. Alles wat men tans doet is geklets binnen dezelfde aanschouwing. De enige die tegenover de bestaande aanschouwing betekenis heeft is hij die deserteert om de eenvoudige reden dat hij zijn leven niet geven wil. De anderen worden soldaat en schrijven boeken. Kijk eens: tans vraagt men in doorsnee daarnaar of iemand die iets ideaals te realiseren beproeft, dit onbelanghebbend doet. Dat is volledig vals. Men moest vragen of hij er belang bij heeft. Dat is de enige realiteit. Het andere is valse feiten voorspiegelen. Het andere is leugen en schijn. Belang is natuurlik met geen-opofferingen identies. Van de zielstruktuur van de mens hangt het af of hij voor zijn belang de grootste opofferingen of slechts heel kleine brengen kan. Belang is: de zielezaligheid van de mens op deze wereld. Deze bereikt hij niet; daarheen streeft hij. Hij streeft naar zijn belang. Naar dit te vragen dat is een zijnsmaatstaf. Naar de onbaatzuchtigheid te vragen is geen maatstaf. Als ik een ontbijt bestel, vraagt men mij niet of ik het ook met een jas stellen kan.
Tans vraagt men de mens of hij voor of tegen oorlog is, voor of tegen vrije liefde. Dat alles is bral. Wichtig is hoe de mens is. “Voor” of “tegen” zijn ideëel sekundair, deze alternatieve is niet in de gedachte van de mens gebaseerd, maar in zijn biologie. Het zijn de talenten waarover Kristus spreekt. “Hoe” dat is het wichtige, namelik de ontginning van de talenten. Het eerste wat men zou moeten leren is de indifferens van de mens tegenover zich-zelf. Zonder dit is geen objektiviteit mogelik. Deze is het die nood doet, al het andere is melos.’
Hij wacht even. Een imperatief peruviaans gebaar betekent mij het slot. Ik wil opstaan. Hij weerhoudt mij.
‘Genoeg daarvan. Doch iets anders.’
Nu wacht ik.
| |
| |
‘Kent gij mijn groot strategies geheim reeds?’
‘Neen.’
‘Hoe zoudt gij het ook kennen. Ik vertel het niemand. U wil ik het vertellen. Wie weet of niet mijn einde nadert. Dan moet gij dit plan uitvoeren in de grote oorlog die komen zal van Oost tot West.’
‘Wie weet.’
‘Luister en voel de zaligheid van dit manna-nuttigen.’
‘De martialiteit is een ding van laatste einde in de mens. De oorlog is de realisering van deze martialiteit. Naar oorlog is het bewuste of onderbewuste streven der martialiteit. Vals is het bijgevolg oorlog als konsekwentie van andere oorzaken te beschouwen. Bizonder van dingen van niet-laatste-einde zoals sociale toestanden enz. De oorlog daarvan een gevolg is een aberratie van de werkelike oorlog. Over zulke oorlog spreek ik niet. Mijn streven gaat daarheen door het vermijden van deze oorlogen tot de enige werkelike oorlog te komen. Gij ziet wij drukken ons hier de hand. De kloof militaristen-pacifisten is een tijdelik politieke zonder de minste ethiese waarde. Zo kan ik als martiaal mens zelfs pacifisten de hand drukken. Mea res agitur. De genoemde kloof is van een hoger standpunt niet zichtbaar. Reëel, zonder door de ruimte in medelijdenschap te worden getrokken, is de antithese die zich op martialiteit baseert: de martiale en de onmartiale mens. Dit is zijn. Deze mensen zijn zo gelijk er mieren-mannetjes en mieren-arbeiders zijn. De gemene zaak van de mensen die hun zijn herkend hebben, is over de schijnkloven te denken. Pacifisme-militarisme is niet zijnde. Onder mensen sta ik tegenover mensen in de verdediging van mijn in-geboorte: de martialiteit. Mij is het niet te doen haar te boven te komen maar haar uit te leven.
Ik wil terug naar de oorlog die overeenstemt met het begrip oorlog. Ik wil het begrip oorlog in de buitenwereld uitbrengen. Ik wil datgene wat Plato wilde toen hij naar Syrakuus toog, ik werp de asketiese idee weg om de idee in de werkelikheid om te zetten.
De martialiteit is een zaak van laatste einde. Beproeft men ze in de oorlog te realiseren zo dient men nooit dit zijn te vergeten. Daar de oorlog uit de martialiteit gesproten, van de sociale oorzaak verwijderd is, mag hij ook niet met sociale middelen gevoerd worden. De huidige ekonomiese oorlogen, hun wezen naar dekadens, zijn ook in hun middelen gedegenereerd.
De martialiteit vergt de realisering van haar streven door middelen van laatste einde. Het middel van de ware oorlog is: het eros! Verstaat-gij het eros. Een zo zuiver zijn als de martialiteit mag men niet schijn, zoals sociale instellingen, verbinden. De realisering van de martialiteit vergt een zuiver element: het eros.
Eros is de basis van de ware oorlog.
Bijgevolg is het vals: de strijdtroepen waarover de legerleiding beschikt anders in te delen dan op sexueel-erotiese basis. Elke andere indeling is verkeerd, ofwel kan hij nog nevenzakelik toegepast worden. De eerste indeling is de erotiese.
| |
| |
Dwaas is een gewestelike legerindeling zoals in Duitsland: pruisiese, beierse, pommerse, sileziese regimenten enzovoort. Wat hebben deze mensen in Godsnaam met elkaar gemeen, ten minste als men “gemeen” van uit een laatste-eindestandpunt als de martialiteit betracht. Gewoonlik haten zij elkander, om deze reden die noch sociaal noch intellektueel te overbruggen: het eros, de andere sexualiteit van beiden. Voel dan toch de hulpeloosheid van een homosexueel die tussen twee heterosexuelen staat! Wat heeft die mens met de twee anderen gemeens. Waar blijft het regionaal éen-zijn tegenover het eroties verscheiden-zijn. En welke macht is de sterkste, de erotiese die deze macht van elkander drijft of de regionale gemeenschap die ze bij elkaar houdt? Ziet gij het veelvuldig-wisselvallige in troepen die op deze sociale basis zijn samengesteld? Aldus de innerlike zwakte onder een sterk uitzicht van ijzeren tuig! De huidige legers zijn lijken. Er is niet éen struktuur, éen streven, noodzakelik éen, verstaat ge, omdat de oorzaak éen is, éen leven en éen bloed. Deze troepen hebben geen menselike struktuur; het zijn geen individuen. Elk individu heeft eros. In deze troepen wordt geen rekening gehouden met het individu, met zijn elementen; deze troepen zijn een pêle-mêle van ontmenste mensen. Waar niet rekening gehouden wordt met het menselike in de veelvuldige manifestatie van het ene kan men deze veelvuldigheid ook niet meer tot eenheid kristalliseren. Loochent men het individuele van elk individu, zo loochent men ook het individuele van de gemeenschap. Slechts uit de overeenkomsten kan men een hogere, gemeenschappelike individualiteit bouwen. Spijts alle verscheidenheid, zijn er gemeenschappelike elementen die toelaten een primitief-architektoniese, hogere individualiteit te ontwerpen. Element dat scheidt en bindt is het eros. De gemeenschap moet, om het leven en het elan van het individu te
bezitten, gebouwd zijn op het menselike zijn, niet op de sociale verschijning. Deze is niet bindend. Het wezen van de huidige legers is zo dat zij vluchten moeten wanneer zij tegenover menselik gebonden troepen staan. Onze legers houden slechts stand omdat de andere legers even misvormd zijn. Onze legers zijn rot in hun oorsprong. Doch stel u eens voor een leger volgens het eros ingedeeld: troepen met hetzelfde liefdestreven, hetzelfde zieleleven dus! Zie het elan van deze troepen.
Mijn toekomstig leger zal sexueel-eroties ingedeeld worden. In onderverdelingen is het misschien mogelik bewuste aanschouwingen spreken te laten. Doch bindend is het onderbewuste. Dat is troef.
Ik verdeel mijn leger in: Heterosexuele, homosexuele, bisexuele, fetischistiese, sadistiese, masochistiese regimenten. Ziedaar. Een regiment voor asketen is ook te denken. Hermafrodieten zijn, zoals bekend, gewoonlik in een van deze kategorieën thuis. Narcis is een uitzonderlik geval. Met exhibitionisten is natuurlik aan het front niets te doen. Dezen kan men hoogstens als zedenpolitie in het bezette gebied gebruiken.
Zie nu eens de voordelen van zulke indeling. Eros is volgens Plato het verlangen van de ziel naar een beter vaderland, naar een betere “Heimat”. Erotiek is de sexuele verwezeliking van dit eros. Maar erotiek is niet enkel sexualiteit; zij
| |
| |
draagt de nevenklank van menselike kultuur, van staatlike beschaving in menselik-biologiese zin. Besef daaruit de grotere eenheid van mensen die volgens hun erotiek gescheiden en gebonden worden. Het is een eenheid langs alle zijden. Wij kunnen zeggen een metafysiese eenheid door het transcendente verlangen; een empiriese door het gelijk-gericht-zijn van de sexuele uiting. Geen kloof onder deze mensen. Zij kunnen met de woorden van de mystiek spreken: “Uw verlangen is het mijne.” Het transcendente schouwen is gewonnen als basis tot de extase. Mijn oorlog wordt niet zonder extase gemaakt. En slechts op deze reële erotiese grond zie ik de mogelikheid, met hoop op algemeengeldigheid, deze mystiese eenheid te kweken die de extase is of ten minste de weg daarheen.
Deze troepen zijn bewegingsvatbaar. Hun erotiek is éen motor die ze beweegt. De oorlog stelt deze mensen in de mogelikheid van de grootste ontplooiing van hun verlangen naar een beter vaderland. De grote ruimte van het slagveld speelt mede in de harmonie: de verbreding, het extensiveren van het verlangen. Zij moeten zich zó voelen als een herstellende die voor de eerste maal breed adem haalt in vrije lucht. Het komt er eerst en vooral niet op aan wat de beweging van hun leven is, wat de dynamiek. Maar hoe zij dit is. Namelik hoofdzaak is dat zij niet door de antithese van de elementen haar verval noodzakelik met zich meedraagt. Eerst-en-vooral komt het op de eenheid aan, daarna op het streven van deze eenheid. Elke eenheid is nuttig. Slechts dualiteiten zijn schadelik.
Al deze regimenten zijn volgens hun karakter te gebruiken. De praktiese zijde van de oorlog is het oorlogvoeren en dit is een gekompliceerd raderwerk. Voor elk sexueel bestaan is het adequaat gebied in het oorlogvoeren te vinden. Ziehier verder planmatige details daaromtrent:
De masochisten-regimenten leg ik op de gevaarlikste plaatsen: in de eerste loopgraven, op blote hellingen. Hun wezen na zijn zij quiëties en wachten op de sexuele ophitsing van buiten-af. Daarom zijn zij nooit als stormtroepen te gebruiken. Stormtroepen moeten zelf het elan leveren. Het karakter van de masochisten komt echter schitterend overeen met datgene wat van verdedigingstroepen verlangd wordt: uithouden, zelfs in het hardste gevaar. Een voorafgaande inwijding is noodzakelik. Daarom leg ik het allergrootste belang op het erotiese onderricht; niet door psychiaters, maar wel door diegenen die men op dit gebied vakmensen heten kan; ik wil het glad uitspreken: b.v. door souteneurs. Het komt er natuurlik op aan de individuele sexuele drift aan het algemeen karakter van de oorlog te adapteren. Namelik men ziet gewoonlik de sexuele bevrediging slechts van mens tot mens. Men moet leren in een grotere ruimte zien. Dat gaat niet zover dat men een masochist tot daden kan brengen die wezenlik zuiver sadisties zijn als b.v. de aktie van stormtroepen. Doch daar kan men hem toe brengen: deze zijde van de oorlog die wezenlik ook masochisties is als realisering van zijn sexuele drift te doen aanschouwen. Men zou b.v. kunnen argumenteren dat de masochist die op een gevaarlike plaats ligt waarschijnlik zou trachten zijn vijand van nabij te zien; zijn liefdesobjekt dicht bij hem te hebben. Om dit gevaar te keer te gaan
| |
| |
dient het onderwijs. Is de vijand nabij, dan is met een slag alles voorbij. Het is dus klaar dat het voor de masochist wezenlik is de vijand zolang mogelik op afstand te houden; slechts dat is garantie voor zijn genot. Volgens zijn eroties karakter is hij verplicht het streven van de vijand te prikkelen; en dat kan hij ook slechts in zover hij zijn plicht als bezettingsmanschap goed waarneemt; doch zet het streven zich in realiseren van het einddoel om dan is ook de vreugde van de masochist voorbij. Langs alle zijden heb ik het probleem onderzocht: ik kan u verzekeren dat de masochisten de loopgraaftroepen bij uitnemendheid zijn. Zij stellen zich met vreugde op die plaatsen waar geen andere zijn wil. Ter wille van de bevrediging van hun erotiek zijn zij verplicht de vijand daarbij onder vuur te nemen, opdat hij treffelik antwoorde. En doet de vijand een aanval op hun loopgraaf, dan is het een feest! Zij verweren zich tot het laatste, niet omdat dit direkt in hun sexualiteit ligt, maar omdat de vijand zo is dat hij bij niet-verweer hen eenvoudig afmaakt. Om de vijand echter af te slaan heb ik andere reserves gereed staan, daar men slechts verdediging in zover het prikkel is van de masochisten verwachten kan. Zoals ge kunt zien zijn deze masochisten-regimenten kolossaal waardevol; zonder hen is de verdediging niet te denken; niemand laat zich graag langzaam ombrengen. Daarenboven: een oorlog is algemeen geen stijgende lijn van overwinningen. Wel tijen van overwinningen en neerlagen. Zo moet men ook op beide voorbereid zijn; men moet de troepen die men ter overwinning nodig heeft niet opofferen op een plaats waar strategies een neerlaag gevergd, of waar deze neerlaag toch een eerste noodzaak is. In de huidige oorlogen spekuleert men te weinig op de psychiese waarde van nederlagen. Psychies versterkt een neerlaag de sadistiese erotiek van deze regimenten die ik bizonder als stormtroepen gebruiken wil. En in de vijandelike troepen die reeds overwonnen hebben
platsen mijn stormtroepen gedrongen door de hevigheid van hun overwinningsverlangen en de wildheid van hun tot het toppunt gestegen sexualiteit. Dynamiek: sterkere werking als dynamiet. Pakkend en snel, werkelik: veni, vidi, vici.
Reeds heb ik het aangeduid: ideale stormtroepen zijn de sadisten. De vijandelike troepen als eroties objekt betrachten laat zich hier nog gemakkeliker doorvoeren als bij de masochisten. Het is doodgewone sublimering. Vergeet niet: de veelvuldige verschijning van het objekt doet hun erotiek insgelijks stijgen. Zoveel te meer vijanden, des te sterker hun erotiek, vandaar hun stormkracht, want hun erotiek is sadisties. Is het verweer sterk dan is dit slechts een prikkel voor hun erotiek. Het streven naar het sadistiese orgasme valt samen met het psychies streven naar het zien van de eindelike weerloosheid van het objekt. Dit alles hoeft geen verder betoon: de stormkracht van de sadist ligt volledig en direkt in zijn erotiek bevestigd.
De twee extremen van de oorlog, defensief en offensief, dekken zich met de erotiese begrippen: masochisme en sadisme. Nu is de ganse oorlog een aaneenschakeling van en tot de extreme eigenschappen. De naturele tussen-trappen-theorie geldt hier ook. Reine defensiviteit en rein offensief zijn extreme en zeldene gevallen.
| |
| |
Evenzeer als in de erotiek rein sadisme en rein masochisme. Deze beide zijn perversiteiten, in zover zijn het hypertroferen van in de doorsnee-erotiek bestaande eigenschappen zijn. Elk mens heeft ten slotte een hang naar masochisme of een hang naar sadisme. Deze hang is natuurlik voor mij van grote waarde. Hij maakt een gelijkwaardige ketting mogelik met de defensief-offensief ketting van de oorlog. Mijn andere regimenten zijn bijgevolg nogmaals te verdelen in b.v. heterosexuelen met sadistiese neiging, heterosexuelen met masochistiese neiging, enz.
De homosexuelen zijn voor de oorlogvoering van het grootste belang. Zij vormen de élite-troepen. Omdat bij hen dit toetreft wat bij de heterosexuelen het geval niet is, namelik: eroties objekt en eroties subjekt verenigen zich in hetzelfde leger. Deze troepen bezielt een geest van buitengewone saamgehorigheid. Dat spreekt vanzelf. Over ze zweeft een geest van liefde, gesterkt door de uren van gemeenzaam lijden. De homosexuelen in een zulke legerafdeling in de oorlog verplaatsen dat is, geloof mij vrij, hun liefde de hoogste pregnans geven. Vergeet het niet de mannelike erotiek woont de nevenklank van weemoed in; ook als deze mannelike erotiek heterosexueel is. Is zij echter homosexueel dan is de weemoed in het objekt zowel als in het subjekt. Volgens de mannelike erotiek is het leed de liefde inhaerent. En nu, in de oorlog, staat hun liefde te midden het leed der tastbare onophoudende vernietiging. Zo stijgt hun liefde tot de hoogste harmonie en zij leven in deze harmonie. De misères worden een paradijs want elk subjekt weet van elk objekt hoe dit leed met liefde gedragen wordt. En dat straks misschien het uur van het scheiden slaat drijft de verknochtheid tot zijn paroxysme. Een ieder wil een wal van zijn lijf maken het lijf van de lieveling te beschutten.
Denk nu niet dat elk soldaat slechts daarheen zal streven zijn eroties objekt te beschutten. Ten eerste staat het niet vast of hij slechts éen lieveling heeft en heeft hij er slechts een, dan nog verlangt hij er misschien talrijke. Dat is nog niets. De liefde van de man is niet absoluut en objekt-centries als die van de vrouw. De liefde van de man is een kosmiese, de liefde van de vrouw een voorwerpelike. En de liefde van de homosexueel is kosmieser omdat hij hetzelfde zijn bij het objekt weet. Het leed dat de man immer bij liefde denkt is een psychiese vormgeving van deze kosmiek. Daarom omvat hij het ganse leger in zijn liefde, niet enkel het objekt. Zal jaloersheid het homosexuele leger niet verdelen? Juist het homosexuele niet. Juist om het kosmiese karakter van de mannelike liefde, subjektief in allen aanwezig, objektief in allen gezien. Zal de homosexueel wanneer hij b.v. in de vijandelike rangen een schoon liefdesobjekt ontwaart of eenvoudiger ter wille zijner kosmiek, niet in zijn aanvalskracht verlamd worden? De mannelike liefde is samengesteld uit eros en geest, logos. Men kan bij de man weliswaar niet zeggen dit is eros, dit logos. De versmelting is volledig. Doch datgene dat onlogies is, wordt ook door het eros niet gewild. Het goed georganiseerde homosexuele leven is de homosexueel ten slotte toch de eindrealisering van zijn kosmiek. Zijne kosmiek heeft een einde. Alles wat zich als deelachtig aan dit paradijs opdringen wil, bij middel van de sexualiteit als drift, wordt door de versmelting van dit eros- | |
| |
logos onvoorwaardelik met haat belast. Dat is de indringer. “L'intrus”. De kategorie van goed en kwaad komt op dit gevaarlik moment noodzakelik logies in de erotiek doorslaggevend bepalen.
De homosexuele regimenten vormen een organies gesloten wereld. Zij zijn derhalve overal vertrouwbaar. Denk nu eens even op deze pyramidale dwaasheid na, namelik zoals in de huidige legers geschiedt, de vervolging, de bestraffing van de homosexuelen. Men moet werkelik niet het minste oog hebben voor eigenschappen en hun inhaerens bij een subjekt, om zó te handelen. In plaats van bestraffing, zal hoogste ontwikkeling van deze sexualiteit in mijn leger wet zijn. En dan verwacht ik de legers van Foch en Ludendorff samen. Hun strafkolonies zullen op het eerste ogenblik bezwijken tegenover mijn éen-eroties-levend leger. Hosannah!’
Van een kerktoren klept het zes maal. Er moet een defekt aan het mechanisme zijn. Want het is bepaald zeven. De generaal breekt de mystiek van de klokken. ‘Ik moet toegeven dat met onanisten niet veel te doen is. Tenminste heb ik hunne verwendbaarheid tot hiertoe niet ontdekt. Zij hebben een te grote hang naar filosoferen, zoals Schopenhauer. Dat is hun deugd en ondeugd samen. Zij hebben ten slotte toch weinig zin voor realiteit. Duitsland moet wel het hoogste procent onanisten bezitten. De theoretiese wijsheid van deze onanisten voert daarheen dat zij gewoonlik in de generale staf ondergebracht worden. Dat is natuurlik een ramp. Daarmee kunnen de onanisten theoreties bewijzen dat ze elke oorlog zouden moeten winnen. Doch feitelik verliezen zij slag na slag. Zelfs als dusdanig zijn zij niet te gebruiken.
Dat de fetischisten verwendbaar zijn, spreekt integendeel des te duideliker. Ik wil er niet over strijden of het fetischisme al dan niet atavisties gedetermineerd kan zijn. Het objekt, de fetisch, is dit niet. Mogelik is het misschien dat iemand als fetischist ter wereld komt. Doch dat hij een vrouweschoen, inplaats van een vrouwehandschoen kiest, hangt van zijn ontwikkeling af. Daarbij is fetischisme waarschijnlik toch een reine perversiteit. Aanvankelik liefde de fetischist nog een vrouwevoet. Later heeft hij de schoen enkel hypertrofies behouden. Daar de fetisch niet wezenlik is, kan hij door opvoeding, suggestie en andere hulpmiddelen weggenomen worden en door een andere vervangen. Langzamerhand of door een bruske gebeurtenis naar gelang de individualiteit. De fetisch laat zich sublimeren. In plaats van een schoen kan een fetischist er toe gebracht worden een kanon lief te hebben. Hij is dan de aangewezen artillerist. C'est très simple.’
‘Inderdaad.’
‘Jongmens ik verzoek u niet te spotten: dat alles is diep-ernstig overwogen. De heterosexuelen moet men volledig de hoop op erotiek thuis of in bordelen op 200 kilometer achter het front wegnemen. Doch bij nieuwe verovering van steden en plaatsen grote bacchanalen. Zij moeten overtuigd worden dat vooruitkomen gelijk is met bevrediging van de erotiek. Zo zullen zij weldra het voorwaarts dringen sublimeren en reeds eroties ondervinden.
| |
| |
De huidige oorlogvoering is volledig fantaisisties en toevallig. De oorlog is een werkelik evenement en zekere middelen onder morele censuur leggen, is bijgevolg fantaisisties en dom. Elk middel dat de oorlogvoering helpen kan, is van oorlogsstandpunt uit gezien reëel en mag ook niet verwaarloosd. Verwaarlozing van zekere middelen in de oorlog is toneelspelen spelen, conventioneel zijn. Alles larie.
Als stormtroepen een aanval moeten maken, geeft men ze een half pond vlees te vreten. Wat heeft dat te betekenen? Met een halve gram kokaïn zijn ze duizendmaal meer waard als met 5 pond zwijnevlees. Deze laatste middelen zijn natuurlik weer uit de bekrompen geest van de duitse legerleiding gesproten, die enkel oog heeft voor hoeveelheid, nooit voor hoedanigheid. Daaruit weer deze mijne thesis: narkotiese en aktiverende farmaceutiese produkten zijn in de oorlog onmisbare middelen. De waarde van deze middelen ontkennen heet domheid, ze niet aanwenden plichtverzuim.
Kola is reeds een voldoende middel voor gewone aanvallen. Daarenboven past het beter bij heterosexuelen, terwijl homosexuelen meer de ook geestelike werking van kokaïn behoeven. Wordt een grootscheepse aanval in uitzicht gesteld, dan overvoedt men de heterosexuelen met kola; achter het front is geen bevrediging voor hen, doch door aanspraken leert men dat bij het nemen der eerste stad “da gibt's ein Wiedersehen”. Er blijft hun slechts een weg: “voorwaarts!” Zij die meer geestelik-schouwend zijn of meer geblaseerd, zij die sterker psychies minnen geeft men kokaïn. Hun erotiek zet zich in een-door-alles-door-aktief-zijn om.
Kokaïn drijft in de sfeer van het ideële en van daaruit ook over het empiriese lijden. Men gaat in de granaatregen zonder een kik te laten. Men ziet enkel de aktiviteit van de storm, bevrediging van de kokaïn-roes, en denkt niet aan de kloof tussen het gewone lijden en de gewone vreugde.
Kokaïn deelt, zoals gij weet, een machtige “joie de vivre” mee. In deze levensvreugde gaan de soldaten over het tijdelike lijden heen. Daarbij deelt kokaïn aktiviteit mede en zo gaan de soldaten in levensvreugde naar de vervulling van hun plicht. De dood heeft voor hen zelf niets afschrikbarends meer en het doden is niet meer moorden; ook hun geweten is gerustgesteld. Alles ligt in een bepaalde kosmiek. Gedood worden of doden gelden niet meer als lijden en kwaad.
Het is een prachtig lyries onderwerp deze aanval van stormtroepen, in de roes van kokaïn. Gij zelf kunt dit verder ontwikkelen. Ik duid hier slechts aan. Tegen mijn beweringen over de bruikbaarheid van kokaïn valt echter geen silbe in te brengen. Het lijdt geen twijfel dat van twee even sterke troepen, waarbij slechts een van beide van kokaïn zou gebruik gemaakt hebben, deze overwinnen moet.
Ook ether is een zeer bruikbaar middel. Zoals bekend bestaat de roes van ether grotedeels in machtige geluid-voorstellingen: men hoort te midden van een optrekkend leger honderd klokken luiden. Het geluid zwelt immer aan. Dit is bijgevolg te gebruiken als een verdovingsmiddel tegenover het roffelvuur. Het roffelvuur wordt opgenomen als een geluid te midden de luidende etherroes. Het wordt narkoties gesublimeerd. Werkt het ontzenuwend op de gewone mens, zo werkt het
| |
| |
anderzijds slechts extasiërend op de etheromaan. Nu bestaat er wel een gevaar. Het tegenargument kan zeggen: “het is niet genoeg dat het roffelvuur niet meer verlammend werkt. De ether zou ook de macht tot aktiviteits-aansporing moeten hebben. Het is wel waar dat men niet meer ontzenuwd zal zijn door de artilleriegeluiden, doch anderzijds leidt de ethernarkose tot hetzelfde verlammende resultaat.” Ether is zeker verdovend, of deze roes echter zo absoluut tot inaktiviteit dwingt is helemaal niet uitgemaakt. Wij hebben toch barmeiden in etherroes zo subliem zien dansen dat wij aannemen moesten zulke dans is in “nuchtere” toestand niet te denken. Het volgende heb ik uit mijn ervaringen afgeleid. Dat het algemeengeldig wil ik natuurlik niet staande houden. Aldus: Etherroes wordt zo in elk mens verwerkt zoals elk voor zich het vóor de opdamping van de ether, vooropgesteld heeft. Men kan duidelik zien dat een danseres-etheromane, wanneer zij in haar roes is, een andere ruimtevoorstelling heeft, veel ruimer als gewoonlik, immer hoe de sterkte van dit begrip ook van de persoonlikheid afhangt: onbepaald. Nu weet ik wel dat er etheromanen zijn die het slechts tot fantasie zonder realisering brengen. Ik betwijfel echter de algemeengeldigheid van dit laatste. Algemeen geldig is voor mij bij etherroes slechts het beseffen van de lege ruimte. Niets minder dan dat. Hoe wij tegenover dit besef staan is zaak van het individu. Dat velen door dit besef gedrukt worden zegt alles tegen deze velen. Niets echter tegen de principiële verwendbaarheid van ether. En ik spreek steeds principieel. Zult gij reeds gemerkt hebben. Daarenboven is misschien een kombinering van ether en kokaïn aan te wenden. Het tweede kan het inaktiverende van het eerste neutraliseren. Zo blijven dan niets dan de bruikbare eigenschappen over. Bij het sluiten van de vrede zijn de narkotieken ongemeen belangrijk. Dit leren ons reeds de zogenaamde
primitieve volken, die daardoor een bewijs van hun hoge ontwikkeling geven. De hoofden beleggen een vergadering en onmiddellik wordt de pijp met opium of indiese hennep van man tot man gereikt. De vredelievende stemming kan niet achterwege blijven. Zodoende is het vergelijk steeds immediaat. Ik ben een zeker vredelievend mens. De oorlogen die ik voer zijn nooit het gevolg van imperialisme, enkel van martialiteit. Eenmaal de martiale sterkte van mijn leger bewezen, leg ik natuurlik niet het minste belang op de struktuur van de vrede. De vredelievende vrede is mij daarom na de oorlog het liefst. Zo ben ik ook bereid de opiumpijp te roken. En zoals ik zullen al diegenen zijn die de oorlog enkel gevoerd hebben als realisering van hun in aanschouwing omgezette persoonlikheid.
Moet echter de vrede door vergelijk in het leven geroepen worden, dan is het duidelik dat de opiumpijp de enige bemiddelaar kan zijn. Had Wilson het met een rechtsvrede ernstig gemeend, dan had hij eerst en vooral van Lloyd George en Clemenceau moeten eisen dat zij uit dezelfde pijp rookten waarin reeds de duitse afgevaardigden gezabberd hadden. Daar gaat niets van af. Zonder narkose geen vrede door vergelijk!
Ziet ge wel, alle problemen zijn zeer eenvoudig als men ze eenmaal ziet en de
| |
| |
oplossing ook als men de rechte weg inslaat. Hij die martiaal is moet bepaald tegen het huidig militarisme zijn; hij die vredelievend is niet minder tegen het pacifisme. De strijd militarisme-pacifisme is een windmolen-strijd.
Daarom kom ik met mijn voorstel voor de dag: stichten wij een bond! Ik voor de oorlog, gij voor de vrede. Wij horen ontegenzeggelik bij mekaar. Wij hebben gemeenzame vijanden, mensen die de aandacht van het werkelike op het nevenzakelike vestigen. Circulus viciosus waar wij nooit uitkomen. De eerste oorlog die nood doet is diegene die te voeren is om het dilemma vrede-oorlog van zijn nevenzakelikheden te bevrijden.’
De generaal drukt mij de hand. Terwijl hij zich verwijdert zegt hij: ‘Maak eens een schema van de bondstatuten op. Ik geloof wel dat mijn concierge zal willen lid worden. Wij hoeven hem slechts te verzekeren dat wij ook tegen de taks op de danslokalen zijn.’ |
|