Verzameld werk. Deel 3: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdGrotesken en ander proza
[pagina 146]
| |
De kudde van Claire of de maagdelike bommelaarster
Ci gît Margot, la gente damoiselle
qu'eut deux maris et cependant mourut pucelle.
Marguerite d'Autricht
Men zou zich kunnen afvragen waarom Claire op achttien jaar bijna niet meer onder de ouderlike tucht stond. Ik zou b.v. kunnen antwoorden dat men mij op mijn woord te geloven heeft en dat het aldus voldoende is wanneer ik verklaar dat de achttienjarige Claire niet meer onder de ouderlike tucht stond. De mensen die echter zó weinig waarheid en konsekwentie in hun leven brengen, verlangen echter van de literatuur detailverklaringen en zulke precision die als geheel overbodig zouden kunnen beschouwd worden. Dat ik deze verklaringen geef impliceert geen regel in deze zin. Ik wil hier ook bijvoegen dat ik aan deze verklaringen niet het minste geloof hecht of ook niet het tegenovergestelde, dit is dat ik ze volkomen diskrediteer. Ik geef ze enkel om een verklaring te geven en beken dan ook volmondig dat ik ze zelf hier op staande voet verzon. Aldus de vader van Claire was koopman en liet zich weinig met de zorgen van het gezin in. Hij had immers een vrouw. Hij veronderstelde dat deze, buiten de maatschappelike rol dat ze zijn vrouw was, ook nog wel de plicht van steunpilaar van het gezin op zich zou nemen. Daarom nam men toch ten slotte een vrouw. Deze veronderstellingen van de vader van Claire waren echter op gans losse grond gebouwd. De moeder van Claire scheen inderdaad een zeer lichtzinnige opvatting over de plichten der moeder als steunpilaar van het huisgezin te hebben. Pas duikt bij de lezer de vraag op hoe het mogelik is dat een moeder tot zulk peil van dekadens kan zinken of ik ben hier weeral gereed daarop te antwoorden. De moeder van Claire was zeven en dertig jaar en zij kon zonder overdrijven beweren dat zij slechts vier en dertig was; daarenboven voelde zij zich zelf als een vrouw van dertig en haar toiletten waren nog immer zo dat zij ook een vrouw van vijf en twintig niet zouden misstaan hebben. Door dit diminuendo kan men zich alreeds een idee vormen over het karakter der moeder van Claire. Wanneer ik er zou bijvoegen dat haar man haar verwaarloosde zou dit overdreven zijn. Het is evenwel niet uitgesloten dat haar man niet enkel oog zou gehad hebben voor haar schoonheid, die hij dan toch gedurende ongeveer de helft harer ontwikkeling trouw gevolgd had, wat in een menseleven zonder twijfel zeer beduidend is. Het kan dus wel zijn dat deze vijf-en-veertigjarige man zodanig zijn vrouw kende dat hij het voor zijn levenservaring noodzakelik hield, ook het leven langs andere zijden te beschouwen, want de vader van Claire was ongetwijfeld een liberale geest, die veel belang aan levensdokumentatie hechtte. Het kan natuurlik niet zonder meer gezegd worden dat deze levensaanschouwingen konsekwent doorgevoerd werden. | |
[pagina 147]
| |
Brieven die zijn echtbreuk zouden kunnen bewijzen heb ik ongelukkig niet in mijn bezit; ware dat wel het geval dan zou ik er natuurlik gebruik van maken om mijn karakterschets histories te baseren, zonder u echter de brieven in extenso voor te leggen, wat het verhaal te langdradig zou maken en mij bovendien het rechtmatig verwijt van ‘gemis aan proporties’ en ‘onderscheid bij het essentiële’ op de hals halen zou. Tengevolge moet men datgene wat ik over de verhouding van de vader tot de moeder van Claire schreef juist zo opvatten als ik het deed, namelik als een mogelikheid. Mijn vurigste hoop is dat de goede romanciers met mijn karakterschets vrede zullen nemen. Ik dacht dat het zeer normaal zou schijnen wanneer ik de verwijdering der beide echtgenoten aldus verklaarde; daarenboven kwam me de vijf en veertigjarige koopman die, na een achttienjarige echt, meent ook de andere levensmogelikheden niet eenzijdig te mogen voorbijgaan, als een fatsoenlike burger der romansamenleving voor. Deze psychologie kan ik volmaken wanneer ik daarbij voeg dat de koopman in ieder geval meer opgeslorpt werd door de bedrijvigheid zijn kapitaal te vermeerderen dan wel door het schitterende liefdeleven, zij het dan met zijn vrouw of met een minnares. Zo kwam het dan dat hij de feestelikheden thuis en de theaterbezoeken in gezelschap van zijn vrouw tot het hoogst nodige limiteerde, om het meeste van zijn vrije tijd in een club door te brengen, waar hij, tussen poker en wijn, ook nog zaken af te handelen wist. Hij was echter genoeg levensman om zijn vrouw geen reden tot klagen te laten; wanneer het nodig was nodigde hij enkele gasten uit; hij ging met zijn vrouw naar een normaal aantal premières en kocht haar jaarliks de nodige geschenken. In het geval dat zijn vrouw niet speciaal op zijn liefde geschikt was, moest zij hem dientengevolge ook voor een ideaal echtgenoot houden. Deze typering van de vader van Claire die ik overigens uit een jarelange romanervaring gekristalliseerd heb en dus tevens ook een synthetisering is, had enkel belang in zover zij de nodige ruimte moest scheppen, waarin ik de moeder van Claire zou plaatsen, persoon waarop het, gelijk ik reeds gelegenheid had te schrijven, als gewaande steunpilaar van het gezin, voornamelik aankomt. De moeder van Claire nu hield haar man voor een ideaal echtgenoot, dat wil dus zeggen dat zij, zoals ik het ietwat hoger reeds trachtte te betogen, de voortdurende aanbidding vanwege haar man niet als het hoogste goed op aarde beschouwde. Nu echter zal ook onmiddellik aan de lezer dat kontrast opvallen, dat ook in de omgeving van het gezin levendig gekommentarieerd werd. Ik deed reeds opmerken hoe de moeder van Claire haar ouderdom melodieerde. De boosaardigsten uit hare omgeving meenden dan ook zonder verdere procedure te mogen aannemen dat dit rajeunissement niet enkel haar weliswaar ideale echtgenoot gelden kon. Elk liberaal mens zal toegeven dat het al te lichtvaardig is uit zulk vaag kontrast zulke konklusie te halen. Niettemin was deze konklusie een bijna algemeen geldende. Bizonder de vrouwen waren zonder meer overtuigd. De mannen waren meer gereserveerd, wat de vrouwen in hun overtuiging sterkte. Bewijzen lagen echter en natuurlik niet voor, zodat het echtpaar algemeen geëerd werd. Immers men | |
[pagina 148]
| |
veronderstelde en dat maakte de echtgenoot niet tot een sganarelle, maar wel tot een hoogst interessant, achtenswaard burger. Positief wist men slechts dat deze ‘femme de trente ans’ wel umschwärmt werd door de don-juaneske jongelingschap der stad, doch dat gebeurde dan ook steeds in gezelschap, op avondfeestelikheden die echtgenoot insgelijks door zijn tegenwoordigheid vereerde. Buiten dit wist men ook nog dat een jonge neef van de echtgenoot dikwels de familie bezocht ook als mevr. waarschijnlik alleen thuis was. De dienstboden die zich vol offervaardigheid lieten ondervragen konden niet anders dan verklaren dat de neef een pracht van een mens was, die hun dikwels een fooi gaf en voor de rest op tee kwam. Ten laatste werd haar daarvan een verwijt gemaakt dat zij zo zelden met haar dochter shopping of op visites ging; zij zou, meende men, niet graag tonen dat zij reeds zulke grote dochter had. Dat was alles. Van overspel kan bijgevolg zo maar niet zonder meer spraak zijn. Enkel blijft uit dit alles te onthouden en zover moest ik het ook brengen: dat de moeder meer belang in haar zelf stelde dan in de toekomst van haar dochter en dat zij verder het gezelschap van deze achttienjarige niet als een aanbeveling beschouwde. Zij was echter helderblikkend genoeg om te begrijpen dat men een achttienjarige dochter niet onmeedogend achter tralies houden kon, zelfs niet als men haar dan toeliet ‘Demi-Vierges’ te lezen. Ten slotte nog dit: zij meende dat sluwheid opwegen kan tegen een te vroegtijdig gebruik maken van vrijheid. Zij ging zelfs zover de gedachte dat haar dochter gemakkeliker een treffelike man vinden kon wanneer zij het leven niet door tralies gezien had, toegedaan te zijn. En nog dit: een dochter die zelf geheimen te verbergen had, zou niet zo hunkerend de geheimen harer moeder trachten te doorgronden en deed ze dit wel, dan zou het reeds zijn met de liberaliteit van een ervaringsvolle vrouw. Mijne lezers zullen tans wel niet meer tegen het onwaarschijnlike aanstoten, wanneer ik zeg dat Claire op achttien jaar over een niet geringe vrijheid beschikte. Daar ik over dit feit nooit getwijfeld heb, was het mij gemakkelik deze inleiding te verzinnen.
Toen Claire uit het pensionaat kwam, was zij voornamelik op de hoogte van de modernste dansen en had daarenboven een aanzienlik gedeelte der mondaine literatuur doorwerkt. Claire was, - mogelik invloed der ouderlike omgeving, - vroegtijdig rijp. Zij beschouwde al deze romans als een aangenaam tijdverdrijf en hield het er volstrekt niet voor dat deze boeken onvoorwaardelik een spiegel van het werkelike leven zijn moesten. In tegenstelling met de meeste pensionaatjuffrouwen hield zij het niet voor absoluut noodzakelik ook haar roman te leven... Zij vond het leven mooi. Het leven was eenvoudig mooi, ook zonder het romaneske en het realisties romaneske. Spoedig bleef van al deze romans haar niets meer dan het dekor bij, dat zij dan ook zeer sterk lief had. Parfum, Weense walzer, five-o'clock-lachen. Het leven bekwam onmiddellik inhoud. Doch verder dan dit dekor | |
[pagina 149]
| |
ging haar verlangen niet. De levenskunst van de achttienjarige Claire was bijna mathematies. Op de five-o'clock's van de niet al te grote stad was haar verschijning spoedig een gebeurtenis. Al de blikken van de rastaquouères en de vieux-marcheurs golden haar. Deze heren gaven blijk van een volledig gemis aan levenservaring, doordat ze geen ogenblik aarzelden hun absolute redenering door te zetten en Claire bij het interlope vrouwelike gezelschap dat de vijf-uur-tees frequenteerde, rangschikten. De halve-wereld ontdekte eveneens zonder aarzelen in Claire een konkurrente. Nijdige blikken. Typering van haar vroegere minnaars. Onaangenaamheden. Zelfs een stem: veneriese ziekte, in behandeling geweest bij een beroemd dokter. Daarop werd het algemeen aangenomen dat deze beroemde dokter haar na behandeling gelanceerd had. Door dit alles lanceerde Claire zich vanzelf. Men bewees haar dienst na dienst. Zonder gebaar was Claire een beroemdheid geworden op een paar dagen. Van de twee maatschappelike kasten die haar ontwikkeling onvermoeid volgden, weerde Claire al spoedig de vieux-marcheurs. Eenvoudig: deze heren gingen te veel op de man, of in casu op de vrouwGa naar voetnoot* af. De vieux-marcheurs en Claire waren onverzoenbare extremen. De eersten meenden dat er in het leven niets hoger te schatten was dan een zeer gesloten intimiteit, terwijl Claire haar genot vond in een volledig opgaan, wegdoezelen in het levensdekor. Claire was op achttien jaar zo levend dat een walzer haar niet lustig maakte of niet sentimenteel. Geen ogenblik twijfelde zij aan de realiteit van een operette. Geen ogenblik trachtte zij een operette te situeren in haar samenleving. Zij begreep de operette an sich. Er was een grote contradictoire harmonie tussen haar levenslust en de glansrijke verzinneliking der levensleegte in een weense operette. Het interlope stadsleven werd een ruimte rond haar verlangen. Zij gaf die ruimte zelf geest. Zij stond niet superieur tegenover het dekor, want zij had toch het dekor uit zich geprojekteerd. Duidelik was het: zij verwachtte de man die zij zou liefhebben. Die man zou niet uit dit dekor kunnen opwassen. Dit dekor immers had zij zelf geschapen. De man die daaruit kwam zou nooit superieur kunnen zijn. Doch in haar levensdolheid greep zij naar al de manifestaties van het leven. De interlope samenleving had zij als massa lief, omdat zij nooit deze samenleving gekristalliseerd in één individu zou kunnen liefhebben. De vieux-marcheurs echter braken alle wetten van het dekor. Claire moest hen volledig op de achtergrond laten; het waren noodzakelike dekoratieve figuren... op afstand. Van dichtbij verloren zij echter volledig deze | |
[pagina 150]
| |
dekoratieve waarde. Door hun wanhopig zich-aan-het-leven-vasthouden werkten zij volledig aktief-afstotend in deze snelle interlope samenleving, die Claire tot een rustig dekor had herschapen. De rasta's waren een meer behandelbare stof. Weliswaar hielden zij het er insgelijks voor dat het levensgenot in de wijfjestypus van de diersoort mens gesynthetiseerd is. Men kan echter buiten spraak laten of hun begeerte zo sterk is als die van de oudste trottoirhelden. Feit is dat zij minder wanhopig en van daar minder indringerig is. In de psyche van dit interlope leven is hun handeling meer konsekwent. Om een mislukking zijn zij niet direkt droefgeestig. Hun filosofie is leniger: een mislukking zal wel gevolgd worden door een sukses en het omgekeerde is eveneens zeer aanneembaar. Een mislukking voelen zij niet absoluut als zodanig: een kans die voorbij is. Zij zien hoe de groot-stad dus honderden kansen biedt (levenskansen niet te vergeten: wijfjestypus van de diersoort mens). Zij kennen de schraapzucht van de al-te-rijpe leeftijd nog niet; het is niet nodig dat alle kansen zich in suksessen omzetten. De vieux-marcheur voelt het pijnlike van een mislukking; zij voelen daar veel meer het kokasse van. De vieux-marcheur is te gewetens-skrupuleus geworden om zich-zelf voor te liegen, de vieux-marcheur ontkent niet wanneer de kans zich inderdaad in mislukking omgezet heeft en hij pijnigt zich-zelf met deze konstatatie als met een geestelike roede. De rasta drukt zich over de mislukking heen: hij had meer liefhebbend, meer insisterend moeten zijn; of in dit geval had hij niet lief moeten zijn, daar niet insisterend. Voor elke mislukking vindt de rasta de gepaste verklaring. Na een paar oefeningen in ideologie, bemerken zij zelfs niet meer dat de waarheid toch daarbuiten ligt. De waarheid heeft zich opgelost in zijn fantasie. Zo gebeurt het zelfs dat hij zich-zelf voorliegt betrekkelik het zeer materiële resultaat van deze levenskans. Volgens zijn opvatting bestaan er slechts twee resultaten: ja of neen. Nu gebeurt het dat de rasta vaak zich-zelf ‘ja’ voor ‘neen’ voorliegt. Hij liegt zich evenwel nooit ‘neen’ voor ‘ja’ voor. De bar-atmosfeer versterkt zijn fantasie; tegenover zijn vrienden en de paar in de groep bijna niet opgemerkte, toevallige minnaressen, metamorfoseert zich elke levenskans van de rasta quasi onvoorwaardelik in sukses. Hij bemerkt zelf niet altoos dat hij liegt. En overigens dat schaadt: hij weet perfekt dat zijn vrienden niet minder doen en toch tracht hij ze nooit op het woord te betrappen. Wederkerig dienstbetoon: uiterlik doen ze net of ze geloven mekaar. Dat schept een maatschappelik zeer op prijs te stellen omgangsvorm. Men kan feitelik zeggen: de rasta liegt nooit; enkel ziet hij door een prisma dat het doel in plaats van het resultaat zichtbaar maakt. Deze optiek maakt hun het leven gemakkelik te dragen en omvormt de rasta tot een in zijn omgeving zeer duldbaar personnage. Dat is de vieux-marcheur nooit. Bewustzijn van de aanrukkende seniliteit maakt hem tot een wezenlik ‘grincheux’ al tracht hij dit dan ook meestendeels onder een uiterlike en al te opvallende artificiële bonhomie te verbergen. En ten slotte nog dit: de rasta ziet meer levenskansen. De vieux-marcheur maakt ouderdomspecialisaties en zet deze aktie onverbiddelik: de wijfjestypus heeft enkel tussen | |
[pagina 151]
| |
zeventien en twintig jaar belang. De rasta is niet blind; hij ziet even goed het onderscheid tussen een zestien- en een 38-jarige. Maar weeral hij is lenig. Maakt hij het hof aan een zestienjarige, dan zegt hij: er gaat niets boven zestienjarigen; maakt hij het hof aan een vrouw van rijpere leeftijd, dan is hij overtuigd dat er niets boven een rijpe vrucht te verkiezen is. Hij is daarvan overtuigd; men notere het zich. De rasta is lenig en daardoor vooral zeer goed behandelbaar. Daarom liet Claire zich ook voornamelik met zijn gezelschap in. Men vergisse zich niet: de rasta gaat even sterk op het doel, de vrouw af. Zijn lieftalligheid echter is gemeend. De lieftalligheid van de vieux-marcheur integendeel wordt gans in het donker gelegd door de schaduw van een monsterachtige begeerte die dat alles beheerst. Leugen bij hem. Een zo kernrein idealistiese vrouw als Claire bemerkte onmiddellik het onderscheid. Is de rasta afgewezen, dan manifesteert hij soms uiterlik een zeer sterke wrok: hij vertelt mogelik zeer afstotende leugens. Zijn wrok echter is niet diep en duurt niet lang. De vieux-marcheur blijft ook na het afwijzen meestendeels hoffelik; hij lacht zelfs. Zijn wrok echter is diep. Hij herleidt alles, - misschien heel juist, - niet tot een temperamentsverschil, doch tot het alles beheersend ouderdomsonderscheid. De rasta is gemakkelik, hij zegt: ‘Zij en ik, wij waren twee zo gans verscheiden temperamenten dat een toenadering enkel door misverstand mij mogelik scheen.’ De rasta zelf houdt overigens dol veel van het leven als dekor; hij kan een vrouw frequenteren uit sympathie; gedurende het onderhoud neemt hij dan wel zijn kansen op een verdere kennismaking waar; dat is alles. De rasta hecht veel belang aan de sympathie van een vrouw. Hij kan ook veel verdragen van een vrouw die hem sympathiek is. De rationeel idealistiese Claire moest de rasta's bevallen. Het spreekt natuurlik van zelf dat wanneer de rasta eindelik overtuigd is, dat er met ‘die vrouw niks te maken is’, zijn getrouwe frequentering breekt. Dan gebeurt het wel dat hij heel toornig is en de meest triviale leugens verzint. Dat is zaak van een paar dagen. Daarna is de rasta weer kalm. Hij heeft niet de levenshaast van de vieux-marcheur. Claire werd onmiddellik in een gezelschap van een drietal rastaquouères ingeburgerd. Deze rasta's verschenen op de vijf-uur-tee als de gewone kliënteel reeds relatief lang aanwezig was, ook Claire. Claire was centrum voor de jaloerse blikken van een paar cocottes op weg van het diskrediet en van de wraakgierige van enkele vieux-marcheurs, die in haar de levenskans-mislukking zagen. De rasta's kwamen binnen: juiste maat van luidruchtigheid (genoeg om de aandacht op zich te vestigen; te weinig om het gepermitteerde te overschrijden), zegden (ietwat tremolo van verrassing in de stem): Tiens, daar zit Claire, maakten voor haar een buiging (die echter niets had van die van een pruisies officier) en wisten prachtig het een been over het andere te leggen. De rasta's gaven drinkgeld aan de muziek en vroegen daarvoor: ‘Aases dood’, ‘la Danse macabre’ of negermuziek, wat de overige kliënteel niet onvoorwaardelik op prijs stelde. Dat alles beviel Claire uitermate: dekor. Verder had deze kennismaking met de rasta's wel ongeveer de volgende ontwik- | |
[pagina 152]
| |
keling: Een der rasta's, die de anderen had weten te overtuigenGa naar voetnoot* dat hij de meeste kans had de kennismaking in de zin van een sukses te ontwikkelen, drong meer op Claire aan. Hij was het dan die met haar de verdere rendez-vous bepaalde; hij begeleidde ze in de variété-theaters, waar ook de kameraden weliswaar aan dezelfde tafel zaten; hij echter was van nu af aan de erkende vrijer van Claire. Hij mocht ze verder naar huis begeleiden. Of hij ze werkelik naar huis bracht of ergens anders, vertelde de rasta niet. Hij zegde dat zoiets een zeer diskreet onderwerp was. Ondervraagd, vergenoegde hij er zich mee te lachen bij de meest verregaande insinuaties. Een lach is ten slotte neutraal; de mensen echter zien er een zeer welwillende neutraliteit in. De rasta weet dat; daarom kent hij al de finesses en de betekenissen van de lach. Na een kort tijdsverloop hield men hem voor de minnaar. Daarbij sprak men dat woord slechts heel zelden uit. Doch wel was onderverstaan en algemeen aangenomen dat hij de minnaar was. Na een zekere tijd was Claire weer buiten de begeleiding van de rasta, - algemeen aangenomen minnaar - te zien. Een ieder wist bepaald aan wat deze verandering toe te schrijven was. Het heette dat het tussen Claire en haar minnaar uit was. ‘Uit zijn’ had slechts éen, daartegenover voor wat de vroegere verhouding betreft de meest konkreet-vérstrekkende betekenis. Onder de interlope stadssamenleving waren er wel die het voor niet interessant hielden te weten wie feitelik de rupture gewenst had. De meeste mannen en al de vrouwen echter waren overtuigd dat de rasta eenvoudig de vrucht geplukt had, waarna hij zonder verdere gewetenswroeging zijn levensrit had voortgezet. De vrouwen zagen aldus in Claire insgelijks een gevallen en verstoten vrouw. Door de man genomen en verstoten worden was wereldorde. De wereldorde maakte voor Claire geen uitzondering. Men kan het zelfs niet meer logies heten. Het was eenvoudig natureel. Een ogenblik dachten de mannen: wat zij meenden was toch slechts een hypothese. Daarna namen zij deze echter voor waarheid aan. Het was aangenaam het te geloven. Kollektiefmannelike hoogmoed. Het sterke geslacht. En dan, het opende hun perspektieven. Waartoe een hunner gekomen was, konden zij ook geraken. Zij hadden niet altijd een sterk vertrouwen in zich-zelf. Zij hadden feiten nodig die hun vertrouwen sterkten. Daarom waren zij blij die te kunnen ontdekken. Ontdekten die dan ook gemakkelik. Iemand heeft geschreven: ‘Geluk is waan’. Zó op zichzelf geheel vals. Geluk is toestand. Waan is een methode. Bij elk konkreet feit opnieuw toe te passen. Omschept verhoudingen, omschept oppervlakkig (dit wil zeggen in de meeste gevallen meer dan voldoende) de realiteit. Waan is dus ook een prisma. Geluk gaat over een louteringsberg. Hij die het geluk wil zonder inspanning, grijpt naar het prisma van de waan. Elk konkreet geval legt hij onder dit prisma. Noodzakelike methode. Zo deden de rasta's. Waan: konkreet geval: anderen hadden | |
[pagina 153]
| |
Claire gehad; zij konden wat de anderen. De anderen moesten Claire gehad hebben. Dat veranderde hun toestand. Zij hoopten in de toekomst. Van het heden viel een plank naar de toekomst. Zo dichtten zij hun leven inhoud toe: van het heden naar de toekomst. Zo was de toestand, zoals zij hem wensten. De plank echter was slechts een noodplank. Zij kon evengoed een wrak worden als een redplank. Doch de rasta zag enkel de redplank. De rasta is een gelukkig mens. De waarheid was echter zó: de breuk tussen Claire en de ‘tijdelike’ geschiedde gewoon door mutuele overeenkomst. Een overeenkomst zonder woorden. O, chanson sans parolesGa naar voetnoot*. De rasta bemerkt dat de liefde van Claire rein dekoratief is. Dat haar liefde zich niet in een persoon uit dit dekor zal synthetiseren. Dat was hem duidelik. Voor zichzelf formuleert hij het ongeveer: Claire is een meisje, dat van walzer, bars en licht houdt; dat echter de wellust van het leven nog niet kent. Hij troost zich met dit: wanneer Claire het leven zal hebben leren kennen, zal het haar pijnigen dat zij niet vroeger van het leven te genieten beproefd heeft. Dat zal dan de weerwraak van het door Claire genegeerde leven zijn. Na deze toestand gekonstateerd te hebben, houdt de rasta het voor nutteloos verder te insisteren. Het duurt betrekkelik lang alvorens hij zich overtuigd heeft dat er uit de verhouding met Claire geen liaison, hoe kort ook, kan ontstaan. De rasta heeft een groot betrouwen in zich-zelf. Hij heeft een groot betrouwen in zijn chances. Slechts zeer langzaam komt hij er toe aan te nemen dat hij weinig kans heeft. En hij heeft dan nog allerlei excuses zich ten beste. Claire van haar zijde hield veel van het gezelschap van de rasta. De rasta als genus. Zij hechtte volstrekt geen belang aan éen onder de rastaquouères. Zij meende deze sympathie voor het dekor te realiseren door een korte afwisseling van het dekor. Want zij begreep dat de kwintessens van het dekor dat zij lief had juist de afwisseling was. Zij had haast te bewijzen dat haar sympathie van volledig synthetiese aard was. Zonder dat het tot haar bewustzijn doordrong, was het haar klaar dat zij weldra gekompromitteerd ging heten. Bij voobaat verdedigde zij zich. Daarom: een snelle opeenvolging van het typiese om de synthese. Van het typiese van de rasta an sich hield zij natuurlik niet. Zij was kernrein idealisties. Over de stad legde zij haar idealisme. Over alle details van de stad. Details die op zich zelf geen betekenis hadden; echter stenen waren in een gebouw: synthese, stadsleven. Claire was zó zuiver idealisties dat een beschouwing op afstand voor haar niet in aanspraak kwam. Zij kon in een vijf-uur-tee ook het interlope leven beschouwen. Zij dacht er niet aan. Geen contemplatie, geen dilettantisme: gelukkig leven van de tolerante mens. Claire wist dat zij zich niet kompromitteerde zolang zij haar liefde voor de grote liefdedrang bewaarde. Claire was een goddelik eenvoudig kind. Bijna op hetzelfde | |
[pagina 154]
| |
ogenblik als de rasta zijn chances begon op te geven, had Claire het typiese in hem in haar syntheties stadsdekor verwerkt. Bijgevolg werd hij waardeloos. Zulke simultaneïteit is zeer natuurlik: gaf de rasta zijn chances op, dan verminderde ook zijn levendigheid. Hij was levendig, vrolik geweest omdat hij meende daardoor Claire te kunnen winnen. Verloor hij dit perspektief, zo had dit dan ook zijn terugslag op zijn aktie om dit perspektief te bereiken. Na een korte frequentering werd de relatie opgelost door mutuele toestemming. De rasta liet de mensen veronderstellen. Lachte bij gewaagde veronderstellingen. Vulgariseerde minstens door zijn stilzwijgen het algemene vermoeden. Claire meende: het was onbeduidend. Daarop reageren was overbodig. Ik sprak reeds over de overtuiging der rastaquouères: wat een hunner gekund, konden de anderen ook. Na de rupture dachten zij: nu was hun tijd gekomen. En van veschillende zijden werd Claire bestookt. Ogenspel, voeten, drieste verklaringen. Heel de gamma. De rasta's waren poppen. Massacre des innocents... Zij had slechts te kiezen op wie zij haar bal werpen zou. Zo was het. Zo zag Claire het ook. Het amuseerde haar soms een paar dagen haar keus uit te stellen. Dan verdubbelden de rasta's hun inspanning. Zij waren zich de konkurrentie bewust. Wel niet op leven of dood, maar een strijd was het niettemin. Koos zij eindelik de pop waar zij op dat ogenblik het meeste lust toe voelde, zo was er in die rasta wel niet een overwinnaarsfierheid, dan toch zelfbewustzijn. Dat de verhouding een andere oplossing vinden kon, dan diegene die hij vooropgezet had, kon hij zich niet voorstellen. Voor de rasta bestaat er nu eenmaal ten slotte geen andere uitkomst dan liaison. De rasta is er ook van overtuigd dat de vrouw geen andere oplossing kent. Geen zegeroes, maar iets wat hij levenservaring heet. Het is slechts wanneer een verhouding zo eindigt dat zij hem kompromitterend schijnt, dat de rasta bedenkt: dat de zaak zó eindigde is zijn eigen schuld. Bij de aanvang staat de rasta volledig zelfs boven de kloof van optimisme-pessimisme verheven. Hij kan zich geen andere oplossing dan de zijne denken. Zo is hij au-fond. Wel denkt hij oppervlakkig: wij moeten afwachten en weerspiegelt dit oppervlakkig denken, dat dan de spiegel van zijn ziel niet is, in zijn gesprekken. Zelf weet hij al te goed dat dit slechts coquetteren is. De rasta weet dat hij niet aan eigenwaan lijden mag. Alles wat hij echter tegen zich zelf vermag is het uiterlik zó te doen schijnen of hij lijdt niet aan eigenwaan. Daarom mag de door Claire uitverkoren rasta nog oppervlakkig denken: ‘Wij zullen afwachten’ en er op de vragen die hem door zijn omgeving gesteld worden, ook zó antwoorden, hij is gans overtuigd. Overtuiging schenkt rust. Is rust niet de hoogste vorm van geluk? De rasta vindt een gemakkelike vorm van rust. Geluk heeft rust nodig. Geluk is rust. Overtuiging schenkt rust. Daarom is de rasta overtuigd. Langs alle zijden: de rasta is een gelukkig mens. De kudde van Claire breidde zich uit. Een kudde is het feitelik niet, wel een reeks. Doch daar hier toch vaak spraak is van erotiek, bizonder in man-vrouwelike betrekking, kan men wel van een kudde spreken. Ook is er een herder, een cen- | |
[pagina 155]
| |
trum: Claire en verder een massa, een kudde, die gedwee, - zij het dan ook individueel-periodiek, wat nevenzaak is, - volgt. Claire was tegenover de rasta's precies in dezelfde toestand als de eigenaar van een Jan-Klaasspel tegenover zijn acteurs. De stukken zelf improviseerde zij naar goeddunken, hield zich niet aan bepaalde tekst. De poppekast stond voor haar open, zij had slechts te kiezen. Tussen haar en een elfjarig kind was weinig verschil. Zij betrachtte haar marionetten net zó als een kind haar porceleinen pop. Heeft het kind zo dikwels de stereotiep-gebaren, - en bij een sprekende pop de geluiden (oui, non, aha; - oui, non, aha!) - nagekeken tot het haar verveelt, zo werpt zij de pop weg, grijpt naar een andere die toch ietwat afwisseling brengen zal. Zolang zij iets levendigs, iets als vrije wil in de pop bespeurt, interesseert haar de pop. Heeft zij echter de pop doorschouwd en als raderwerk begrepen, - uitsluiting van vrije-wil-hypothese; elk gebaar en elk geluid zijn moetend na de beweging van een veer, - zo is het ook uit. Niet anders deed Claire. De gebaren en het gesprek, - toon zowel als onderwerp - zijn beperkt en quasi stereotiep. Het verschil tussen de individuen van dit genus is geringer dan gelijk waar. Hun wezen is zo dat zij mekaar moeten navolgen; naäpen kan men niet zeggen, het is een sterkere refleksbeweging. Het typies onderscheid is gelijk aan dat van poppen. Slechts een tijd kan men werkelik aan dat typies onderscheid geloven: men wordt van de ene rasta na de andere vermoeid, zoals een kind van de ene pop na de andere. Zo speelde Claire met de rasta's. Greep de ene na de andere. Ontdekte plots dat de ene precies dezelfde was als de andere. Wierp hem dan weg en liet zich verleiden door de gebaren van een derde, die haar aanvankelik weer nieuw voorkwam. Alle besef dat zij een superieur standpunt innam was haar ver. Gelukkig. Dit besef had haar slechts kunnen schaden. Zij zou met opzet de superieure lijn willen volhouden en haar zo prachtige natuurlike superioriteit zou voor bel-esprit hebben plaats gemaakt. Nu lag goddank elke bel-esprit haar ver. Haar superioriteit was een vroom gewas van haar wezen. Ze handelde gans onbewust. Zó verdedigde zij haar liefde tegen elk kompromis. Zij verlangde: haar eerste ook haar grote liefde. En dat was geen haar door usuele braafheid ingegeven idee-fixe. Zij stond superieur tegen alles wat niet aan haar liefdedrang beantwoordde. Tegen dat wat haar een surrogaat-genot aanbood. Helemaal was het niet haar deugdzaamheid tegen een buitenwereld vol verleidingen verdedigen. Haar omgeving was geen verleiding. Het was een precies afgemeten genot. Zij was rationeel idealisties: zij verwierp het genot niet uit princiep, maar maakte van dit genot evenmin een ideaal. Wanneer het geluk komen zou, zou zij zonder bezwaar afscheid kunnen nemen van dat genot. Verder luisterde zij niet naar een steriel princiep. Liefde is ratio. Claire kende geen dogma. Zij was vrouw in de ideaalste zin. Haar moederworden zou zijn: zonder dat zulks het einde van haar eigen leven, noch de aanvang van het werkelike leven, de plicht, betekende. In een dol begeren van de buitenwereld als dusdanig, zonder daarin haar ganse wezen om te zetten, strekte zich de deugd van Claire uit. Met de rasta's drong zij | |
[pagina 156]
| |
in het genot van de grootstad. Zij was overal. Alles was haar vol frisheid en nieuw. Mathematies in haar verlangen, liet zij niets tot gewoonte verdorren. Haar grootstadsleven was met de winter begonnen. Dan is de straat een baan die van het ene punt naar het andere voert, slechts utilitaries. Het ganse leven wordt opgelost in het rumoer van koffiehuizen, tee's, music-hall's; in de burgerlike intimiteit van het theater, waar het toch zó gezellig toneel = kemedie is; in de tziganen-muziek van bars, waar de dansen doffe stappen zijn op de tapijten. Winter: kontrast van wit en zwart. Sneeuw: glinsterend wit; vorst: grijs. Op de sneeuw mensen in donkere klederen, bijna het hoofd weggedoken: silhouetten. Op het zwart der overjassen werken spierwitte halsboorden of helle slobkousen kontrastvolmakend. Zeldzame bewegingen: een witte handschoen nabij een donkere hoed. Dan is de handschoen weer weg. Een oude heer wandelt kompromis tussen zwart en wit: een helgrijze bolhoed. Haastige stappen. Zeer helder gerinkel van koetsbelletjes. Een heer: een hand naar de portière: een dame. Hop! Theater, weg. Winter: ontzaggelike weeldeparade, maar gereserveerd. Veel bont en daaronder schitterende avondklederen en enorme briljanten. Een toneelstuk heeft geen belang; de première des te meer. Dan kontrast van warmte en kou. De koffiehuizen, de tee's, de tingeltangels liggen warme monden. En de geruchten. Schril op de straat, scherp afsteken, silhouetten op de homogene achtergrond van het ballon gespannen winterdekor. In de café's, gedwarrel van stemmen tot een geraas vergroeid. Cliquetis van glazen, - likeur- en bier-, - en koffieapparaten. Cliquetis, cliquetis: 2 hulstkamp, zoveel koffies; de socialisten gaan vooruit. De ster van de opera is een pracht van een cocotte. ‘Les mains de femmes, je le proclame.’ - ‘Tu sens la peau d'Espagne.’ - ‘Mais toi tu pues l'Hulskamp.’ - ‘Aannemen.’ - ‘S'il vous plaît.’ - ‘De Rotterdammer, avondblad, avondblad.’ Iemand komt binnen, hoeft slechts zijn overjas af te leggen: beheerst de gemoedelikheid, alsof hij en zij steeds éen geweest waren. Handen worden gedrukt; precies of er kwam een broer van overzee. O vriendschap. De warmte van het koffiehuis werkt kommunikatief op het geweten van de mensen. Fysiek en metafysiek zijn onscheidbaar. De vrienden zijn goed, de minnares ook, - de koffie insgelijks. Alles is goed. Symphonia felix. Dat was de ruimte rond haar eerste optreden. Zij komt binnen in het koffiehuis, klappen de deuren achter haar. De rasta's lachen haar toe: hoopvol. In het gezelschap is zij centrum. Haar levendigheid is natureel-vitaal, een blij gewas van haar liefde voor dit dekor. Zij is een bloem en het cliquetis van het café is haar dauw. Zij is een plant; haar wortels halen voedsel uit de arme bodem van het café. Doch des te schoner: zó is schoon de ene bloem op de arme heideheuvel, want zij is synthese van het ganse heidewezen. Zij is de volledige schoonheidsrealisatie van iets dat arm is en toch vol verlangen naar rijkdom. Zij is éen met de bodem. Wordt een heidebloem in een kamer binnengebracht, zo is de ganse heide in de kamer. Daarom is Claire zo machtig: geen gebaar of geen woord is verkeerd; kan ook niet verkeerd zijn. Organies staat zij zo tegenover het koffiehuis als de heidebloem tegenover de heide. Zo als elk blad van | |
[pagina 157]
| |
de bloem eenvoudige en hoogste vervulling van de organiese noodzaak is, zo is elk gebaar, elk woord van Claire. De rasta's doen hun best: willen op gelijk niveau met haar staan. Débâcle van het begrip: levenservaring. De rasta's zijn kleine kinderen tegenover Claire's scheppende daad. Hun wil is artificieel; zij hebben geen geloof. Schepping is Claire vanzelfsprekende, onderbewuste noodzaak. De rasta's hebben niet haar primitiviteit. Zij hebben, - de armen, - slechts levenservaring. Alleen levenservaring. Hun daden zijn konsekwenties. Mechaniese. Slechts wanneer men het woord een om het kunstmatige spottende betekenis bijlegt kan men van hen zeggen: het zijn koffiehuisbloemen. Maar zeer reëel daartegen: Claire was een koffiehuisbloem. Zij veranderde vaak van groep, doordat zelfs vaak van café: elke rastagroep had zijn lokaal. Dat was dan het gevolg van de reeds gekende ruptures. Doch in welke groep, in welk lokaal ook: zij was steeds de ster. Mochten de rasta's die haar vroeger gekend hadden ook uiterlik geblaseerde tronies maken, wezenlik was zij hun hallucinatie. En hun gesprek kwam steeds terug op Claire, hoe zij zich ook verweerden. Daarom was er wanneer Claire binnentrad, in het koffiehuis een gêne. Au fond kon geen der rasta's Claire's superioriteit betwijfelen. Anderzijds waren zij tegenover hun auditoire verplicht te liegen. Noblesse oblige. Doch slechts weinigen hadden de tegenwoordigheid van geest te begrijpen dat het beter was driest, dan wel schuchter te liegen. Eerst was er daarom een gêne; toen begonnen de rasta's schuchter te liegen. Het nieuwe getijde groeit en bot eindelik open wanneer de wereld vol is van de behoefte daarnaar. De winter heeft zijn toppunt van schoonheid gerealiseerd. Dan komt een februariedag vol hoop op herschepping. De februariedag zinkt weg, hij is de materie. Maar de hoop blijft: de ziel. De maartse buien zijn de uitdrukking van het vermoeid zijn van winter. Het toppunt van de winterschoonheid is anders in de stad dan buiten. Hier: o eindeloze sneeuw, een arme boom, gebroken takken, weent een vernietigd vogelnest. Buiten is het gebeuren de primitiefste eenvoud. Kerstnacht, de blijde boodschap, pasen, pinksteren: gang van het land. Nazareth, Beth-El en het meer van Galileja liggen buiten. De winter in de stad is een kapitalistiese weeldeprestatie. In de winter is de stad schoon door haar artificiële weeldesieraden. Een lange, sneeuwlichte laan wordt dekor voor een auto, waarrond veel licht plast. De winterschoonheid van de stad is voor kapitaalkrachtige beurzen omgewerkt. De winterschoonheid op het land is deïsties; zij is het geloof in de noodzakelikheid van de versterving vóor de geboorte; zij is het geloof in de éenheid van destructie en leven; van verlaten-zijn en godszegen. In de stad is de winterschoonheid atheïsties: negeren van deze primitieve geloofsbehoefte en het substitueren ener formalistiese esthetiek aan een reële. Doch spijts niet primitief, is deze formalistiese esthetiek organies. Zij is noodzakelik uit het stadsleven, als rococo uit goddeloosheid van haar eeuw. Winterschoonheid in de stad is het zinnelik ontkennen van het leed: is de zware weelde van Herodes die niet naar Beth-El ging. | |
[pagina 158]
| |
Maar de stad ligt op de planeet aarde en haalt haar voedsel ten slotte niet minder uit de verlangensgolven van de kosmos. Atheïsme toch is slechts dekadens en dekadens zelf slechts een historiese bepaling, zonder zijnswaarde. Atheïsties is de stad enkel in het uitleven,nooit in haar postulaat. In februarie is zij een kleine teerling in de siddering van de aarde. Ging het om een princiep, zo zou de stad groter zijn dan het land: want er zal meer vreugde in de hemel zijn om een verloren zondaar die weerkeert, dan om tien godsvruchtigen. In februarie waait de wind van de zee en van de stroom over de havensteden het land toe. De wind waait de steden het land toe. Het land het geloof. Snoert stad en land te zamen. Planeet, kosmos. Enig zijn: het onderbewust verlangen. Lente. Grote blokken van de huizen vallen in het licht. Ladders licht liggen van de stad tot de zon: oog-zon heeft de aarde lief, doordringt ze met haar blikken. Schaduwen vallen op de andere huizeblokken, ritmiese onderlijning van het licht. Helle klederen verscherpen. Wind is fris nog, maar warme belofte. Terrassen veroveren de straten. Helle glazen stropijlen lichte noten. Stropijlen verlangen de hemel. De hemel ligt in de diepte van de glazen: rood, groen, blauw. Want veel kleuren. Grenadine, absinthe, maitrank. Bonte jakken, bloezen. En dan de straat is weer volledig zichzelf. Niet meer weg naar het vergenoegen. Maar het vernoegen zelf. Daarom is iedereen naar buiten gedrongen. Geboorte der goedkope genoegens. Loco musical. IJsroom. Bloemen aan vijf cent. Viooltjes. Die geen centen hebben kunnen voor de rijke koffiehuizen voorbijwandelen. Later groeien kersen op de lippen van volksmeisjes. De stenen mag men op de glinsterende schoen van een schone mijnheer spuwen. Dat is de moraal van onze eeuw: ook een zeker bezit van die schoenen. Goed begrip van het kapitalisme: bezit. Ergo behoort het mij niet dan spuw ik er op: gezonde geest. De lente en de zomer hebben een rijkdom in het bereik van alle beurzen: slenteren. Lenteklederen zijn gemakkeliker te maken. De verver is meer bereikbaar dan de kleermaker. In de winter huiveren sommige meiden in zomerklederen die een donker kleurtje voor 't seizoen hebben gekregen. Uitgesloten vanaf mei. Een politieman zweet in zijn dikke vest. Die mag zweten. Heeft niks anders te doen. Een hond pist tegen het standbeeld van Rubens. De expressionisten zijn gelukkig. Pensioneren de hond. Quelle mentalité! In februarie had Claire genoeg van haar wintergenoegens. De lente en de zomer groeiden haar alsof zij de jaargetijden uit haar verlangen reëel geprojekteerd had. In februarie zijn de dagen zóveel procent winter en zoveel procent hoop. Naarmate Claire's verlangen sterker werd, verminderde het procent winter om het andere procent natuurlik te versterken. De lente groeide uit haar wassend verlangen. De lente was er als haar verlangen volledig was. En weer was Claire een met het getijde. Getijde en Claire waren oorzaak en resultaat, waren bron en blijdschap samen. En nog eens was Claire een natuurelement; al de rasta's die zich weer met haar wilden meten vergingen. Want de lente was haar genoeg. Zij en de lente bron en blijdschap, die geen derde dulden. Zij zit aan een terras en drinkt absinthe, groen-smaragd of een picon-grenadine als veel zon het rood verlevendigt. Er zit | |
[pagina 159]
| |
ook een rasta naast haar. De rasta doet zijn best een rol te spelen. Zijn rol is dus dat hij beproeft ook een rol te spelen. Belangloos. Claire is alleen met haar absinthe of haar picon-grenadine. De zon is mooi vier-, vijfmaal in het glas, plots duizendmaal. De kellners zijn de hanen van het café-neerhof. Ik zelf ben zoveel als Rostand dus. Gesublimeerd natuurlik. De rasta is de oude grootvader die er op waken moet dat de hennen in hun drinkbak niet verzuipen. De plateau's glinsteren kleine zonnen. Overal zijn kleine zonnen. Het gouden uurwerk met dubbele kas van een koopman in oud ijzer (‘hier bekomt men goud voor oud ijzer’) glinstert een heel kleine zon, kleiner dan de enorme zon van zijn kaal hoofd. Het café achter het terras ligt in de diepte van duisternis. Krantejochies schreeuwen zich hees in de anacoustieke zomer. Een gapt gelukkig een stuk suiker en de andere een portefeuille met honderd duizend gulden. Dom dat de trems niet wedrennen. Een fietsrijder valt, gelukkig voor de afwisseling, zijn knie in stukken. Claire lacht. Haar lach zijn kleine, zeer glinsterende schakels. Claire geeft order aan de rasta garnaal te kopen en te eten. Dan glinsteren de grote lampen en is er een frisse wind. De lampen zijn het helderheidsparoxysme van de blauwachtige avond. De avond is helder, de huizen zijn wit: alles feeërie. De mensen hebben de lichte stap van paradijsbewoners. Er bestaan niet de gebouwen die de geest van een bepaalde eeuw beantwoorden, er zijn alleen de huizen die de avond schept als complement van zijn eigen blauwheid. Licht in hun details, donker in hun massaal kontrast tegenover de avondblauwheid die rond de reusachtige duistere gebouwen kransen van stralend blauw legt. Scheppende ritmiek van de avond die de lelikheid van onze steden vernietigt en de gebouwen herschept. De booglampen verliezen hun levensbepaling; utilitaries waren ze, nu worden ze onnuttig maar gans primair in hun onnuttige dekoratieve rijkdom. Zij worden de vruchten in de stad-tuin. De immer hoger wassende vruchten. De mooie pronkappels: niets dan sieraad. Waarom niet? Sieraad zijn is een volledig zijn. Laat ons de plant-guirlanden van de stad, de elektriese booglampen liefhebben. Planten wassen in onze steden als in die van duizend-en-éen nacht. Onze steden zijn niet dode blokken. Zij zijn primair vegetatief in de helderheid van nieuwe lichten. Avondlicht. Frisse blauwheid. De zomeravond is primaire blijheid. Laat ons de mensen liefhebben omdat zij blij zijn en zonde niet bestaat in het paradijs. Klederen zijn bloemen rustbed voor de avondzwoelheid. En waar de avondkilte doorheen waait. Lachen plassen kersen. Of perels die uit het water gehaald worden. Voeten gaan licht niet doodtrappen de feeërieke dieren. Trems nemen de mensen op. Zeer helder is de trem en vult zijn glazen geraamte, zodat de mensen varen door de straat. Ten einde der straat is de trem als op het hoogtepunt van een halfcirkel. Verdwijnt: zinkt hij in de kosmos. Want zeer duidelik voelt men hoe de stad ligt bovenop de planeet aarde. De stad is in onmiddellike nabijheid van de sterren. Zo licht is de avond dat de stad bijna los is van de aarde in haar verlangen naar de blauwheid van het heelal. Van het heelal uit moeten deze in | |
[pagina 160]
| |
licht verlangende steden werken als heel lichte vlakken op de duistere romp van een slapend dier. In de zomeravond geschiedt een zeer groot wonder: de materiële stad zinkt weg in de gapende kloven van een leeuwerikjubelende destruktie en een nieuwe stad verschijnt: feeëriek, planetaries, kosmies... Een magiër heeft de stad met zijn toverstaf beroerd en verdween het logge gevaarte; rijst de blijde, blauwe stad, nieuw in avond helderheid. En de magiër legde zijn hand op het hoofd van de maagd en zij zag de nieuwe stad. Dan schoot zij wortels en haalde haar voedsel uit de frisse bodem. Onderbewust groeide zij in de grote harmonie van destruktie en scheppen. Wat vernietigd wordt zal men liefhebben omdat het, lelik, vernietigd moet worden vóór de geboorte van schoonheid. Liefhebben destruktie en schepping. In de kloven van de verdwijnende stad was de rasta. Hij besefte dat hij vernietigd werd. Kon echter niet opklimmen tot herschepping. Het besef doodde elk elan. Claire was zo op dit ogenblik dat zij gereed was wanneer zijn eigen elan hem zou omvormd hebben. Maar hij bleef, liet zich vernietigen door de avond die Claire liefhad en waarvan hij zelf de schoonheid slechts besefte. De zomeravond kan ook anders zijn. Even buiten de stad ligt een restaurant uitgebaat door een slimme eigenaar. Het restaurant-café moet nabij een vijver liggen, liefst in half-cirkel. De waard bezit modellen van tuinbouwkunst. Is er in de verte geen glooiing, dan moet zij aangelegd worden. Vóór de glooiing een pelouse die zachtheid suggereert (het restaurant is speciaal voor minnaars gebouwd, moet lyries zijn bepaald). Dan op de glooiing bomen, popels zo mogelik, die komen het meest op de modellen voor en hebben derhalve een onloochenbare dekoratieve waarde. Twee popels is voldoende. Werken massaal zwarte vlak in de zomernacht. De maan, de sterren en de melkwegen kan de waard niet engageren. Als ze er zijn is 't overheerlik. De waard is tevreden om de belangloze medewerking van de maan, sterren, enz. Het water ook is een voorname faktor. Moet rond de half-cirkel van het terras liggen en sierlike kurvelijnen hebben. Te hopen is het dat de zwanen een nachtelike tocht maken. Ah Gaston la Touche! Waarom wil ik nu verdomd Gasconjer schrijven? Verder: welriekende gewassen rond het terras. Hatelike bloemen zijn lila's die 't precies opgeven wanneer het seizoen in volle bloei is. De waard is er van overtuigd dat lila's twee maanden te vroeg bloeien. Er bestaat geen gerechtigheid meent de waard. De natuur is zuivere anarchie: bewijs de lila's die niet op tijd daar zijn. Ook de kastanjelaren doven hun roze en witte kaarsen te vroeg. De dorre adem der rhododendron is niet penetrant genoeg. Verder zijn er waterratten die een gelukkige fantastiese noot in het lyriese geheel werpen. Prachtig is het als een nachtegaal de gelukkige gedacht heeft zich ergens in de nabijheid te vestigen. ‘Dat is een goddelike muziek’ verzekert de waard zijn beste klanten. Zijn beste klanten zijn ongetwijfeld vatbaar voor zulke gedachtegang. Hij houdt van de natuurlike charme, als kwam hij regelrecht uit de tijd van de zonnekoning. Nachtegaal overtreft strijkorkest, en de geur van het park die van ruikers, die hij om deze reden dan ook niet op de tafels plaatst. Voor de rest chic en eenvoudig. Het strijkje nochtans in rood. Dat brengt een levendige | |
[pagina 161]
| |
noot. Rond het strijkje getemperd licht, alsook op de tafels. ‘Une demie clarté, c'est exquis.’ Nu nog de minnende paren. Prachtig is het wanneer een cocotte erg naar peau d'espagne ruikt in kontrast met de eenvoud van de natuur. Smalle handen en armen moeten zwoel in de kilte steken. Een heer mag er een kus op geven, eerst op de hand en dan op de arm. Toujours en remontant. Het gepraat moet zijn zoals het gezoef van muggen. Dan mag het gezoef plots verdreven worden door de knal van een lach. En de lach mag langzamerhand sterven, nog bevend op de heel witte tanden en op de mond, een zachte wonde. In heldere zomerklederen zijn de vrouwen als naakt. Zij kunnen rillen of warm zijn in de warmte van de tuin. Bloemen sluiten zich in de avond of gaan open. Vrouwen wassen bloemen van het buiten-restaurant. Cocottes wassen uit hun penetrante parfums. Minnaressen wassen smekende guirlanden, bogen van armen en heupen uit de frisheid van hun snikkende begeerte. Ampels lichten te midden de guirlanden hun borsten. In de stilte van de tuin voedt de begeerte een beek die worden moet de stroom: het in een ander stromen van twee lijven. Ofwel is de avond het absoluut geruchtloze vredesmoment dat de erotiese strijd voorafgaat: voorbereiding. De vrouw is een plant die bevruchting begeert in de nacht. Dit was Claire's gevaarlikste ogenblik. Want zij was volledig haar instinkt. Zij ging door de tuin, de rasta was naast haar. Zij verwachtte iets. De rasta was berekening. Geen zweem van instinkt. Hij was de domheid van het niet-instinktzijn. Vertelde mogelik zijn ganse schat prikkelliteratuur. Ofwel komplimenteerde het dekoratief lyrisme van de waard. Haar ganse instinkt kwam in opstand. Liefde is geen spel, liefde is nemen, overrompelen. Nu is liefde zo, in de avond. Bevruchting. In een salon is het misschien dezelfde kunst als klavier spelen. Hier is het instinkt. Plant zijn, nemen, de zwaarte van het lichaam voelen, de bevruchting voelen. Waarom wierp hij haar niet in zijn armen. Nu, nu, onmiddellik! Wat later dacht de rasta: haar brutaal nemen dat ware de beste weg haar ook te bezitten. Zijn verstand verlamde elke beweging geboren uit eigen noodzaak. Dan nam hij ze, wierp ze achterover in zijn armen; zij sloeg hem in het gezicht. Erotiek had zij gedacht moest zijn éen rode jubelschreeuw in de diepte van de blauwende avond. Voor de rasta was de avond zonder kleur of zonder diepte. De rasta telde, dacht hoe ga ik deze naderen. De rasta zag de avond niet. De rasta was afgezonderd. Was zelfs niet dáar. Was een dualisme. Was levend dood. De rasta begreep niet dat de coïtus nu niet zijn kon anders dan het slaan van de nachtegaal. Gestegen uit een zelfde borst. De avondlike vogel slingerde zijn erotiese guirlanden bevruchtend. Tehuis stond Claire lange tijd in het wijd-geopende venster. Vergaarde het genot van de rustende tuin. De tuin was de poort op de fantaisie. O, en het onverwachte. Spijts zij wachtend was, was zij voldaan. Omdat haar wachten zijn moest. Het was de duistere kleur die de lichtende inleiden moest. Het was niet zo: dat zij gelukkig was omdat zij had afgewezen en ongelukkig omdat zij niet had kunnen aannemen. Het afwijzen was een diepte vóór de beweging van het aannemen. Er | |
[pagina 162]
| |
zijn geen tegenstellingen die onoverbrugbaar zijn. Maar allerminst onoverbrugbaar is de kloof mystiek-erotiek. Want het tweede wast uit de innigheid van het eerste. De bliksem groeit uit het sterker gespannen zijn van de hemel. De duistere lucht is de meest lichtzwangere. De eenzaamste mens is hij die eenzaam is te midden van muziek, sekt en tango's. Uit de eenzame mens groeit de bijslaap als een feest. Tussen Claire en Kristus is er slechts het verschil van de grootheid hunner concentratie.
Toen weer de winter dáár stond, was Claire negentien. Een tweede winter in dezelfde atmosfeer kon zij nog wel dragen. Want zij dacht er niet aan of de winter al dan niet in dezelfde atmosfeer zijn zou. Enkel had het uitbloeien van de zomer in de herfst de kiem van de winter in de herfst bevrucht. Zij was gereed de winter te nemen. Zoals hij komen zou. Doch deze onverschilligheid was reeds een verandering tegenover haar vroeger verlangen naar het wintermilieu. Vroeger wou zij de winter in de koffiehuizen en de tingeltangels in gezelschap van de rasta's. Nu zou zij deze winter nemen omdat hij zich wellicht zó zou voordoen. Er was echter iets dieper: haar onverschilligheid was de noodzakelike bodem voor een nieuw verlangen. Een steen die in het water valt maakt eerst een kleine cirkel. Op een ogenblik heeft de cirkel zich in tien, twintig langzamerhand tot de boorden van het water breder wordende cirkels verbreed. Zo is het maatschappelik leven in de stad. De grotere cirkel ontstaat spontaan en biologies-noodzakelik uit de tweede. De steen beweegt de ganse stad. De buitenste randen weten niets van het primair gebeuren. Weten slechts dat zij een grotere cirkel rilden omdat de vorige cirkel weer groter was dan de hem voorgaande. De stad kende weldra Claire persoonlik, van ziens of door gesprek van derden. De stad kende dus Claire. Enkele rasta's kenden Claire persoonlik. Over hun persoonlike ervaringen zwegen zij of waren onnauwkeurig in hun berichtgeving. Deze berichtgeving moest diegenen die tot de twee andere kategorieën behoorden opheldering verschaffen. Die Claire van ziens kenden waren onmiddellik overtuigd van de waarheid der berichtgeving. En die Claire van horen spreken kenden, dachten er niet over na dat hetgeen hen aan de oren kwam wel eens niet de objektieve waarheid kon zijn. Zonder dat de rasta's precies een bond der afgewezen postulanten vormden, waren zij toch éen in hun getuigenis. De rasta is altijd victorieus. Hij bezit niet de superioriteit van tijd tot tijd ook de belachelike rol te spelen. Durft hij dit wel dan is het enkel complaisance, niet wezenlik. Uit het gesprek van twee rasta's ontstond het primair kontakt dat het licht schiep, Claire betreffend. Deze twee rasta's waren beiden in Claire's compagnie geweest, alleen. Waren beiden op beurt de officiële begeleiders van Claire geweest. Tot waar zij haar begeleid hadden lieten zij aan elkanders konklusie over. Zij hadden een goed betrouwen in de mutuele bereidwilligheid. In de menselike samenleving is men nu eenmaal en voor alles aangewezen op de sociabiliteitszin van de anderen. | |
[pagina 163]
| |
In het koffiehuis zaten de rasta's, - was het woord Claire gevallen, enigszins perpleks tegenover elkander. Zij waren echter zo dienstbereid deze perpleksiteit op een bij de levensman zeer te schatten reserve terug te voeren. Toen konstateerde de eerste gemoedelik: ‘Claire is toch een lief kind.’ - ‘Ja’, viel het antwoord, ‘Claire is een lief kind.’ Stilte. De moeilikheid van de stilte wordt overwonnen. Schittert een étui, ‘s.v.p.’, vlammetje. Breekt de rasta die onderlijnd had ‘Claire is een schoon kind’ de stilte met: - Zij heeft schone ogen. - Ja schone zwarte ogen. - Ja. Stilte. ‘Aannemen, een koffie.’ - Hoelang ben jij er mee geweest? - Drie weken - een maand. Jij? - Drie weken - een maand. Zulke inleiding opende natuurlik de mogelikheid gemoedelik verder te praten. Het is onnodig het gesprek in zijn geheel te volgen. Even welsprekend waren hun bewegingen. Ebbe en vloed van fluistering en luid spreken. Fluisteren duidde aan dat zij weer een flink eind opgeschoten waren. Het luid gesprek was slechts de dekoratieve uitwerking van wat gefluisterd was. Een sigaret geeft moed. Valt de fluistering. Aan de uiterlike moed herkent men de mensen die geen innerlike moed hebben. De rasta denkt: Moed. Wat? Ik heb moed. En zegt: ‘Claire heeft prachtige benen.’ De andere rasta is dankbaar. Hij zegt: ‘Uit marmer.’ De ene rasta zegt: ‘Venus.’ De andere die er meer van weet: ‘van Milo.’ Waarop het gesprek valt, nadat nummer een door een herhaling ‘Ja, van Milo’ zijn artistieke bevoegdheid gekonstateerd heeft. Het gesprek walst de stad in. Het gesprek der rasta's dooradert de stad. Een demimondaine ploft haar in entrepôt-zijnde verwondering in een teezaal en trekt cirkels. Het gesprek van de teezaal walst zich buiten. Is vreugdig en draaft door de stad. Klopt aan een buro. ‘Weet je van je dochter?’ ‘Larie.’ Gaat weg, klopt weer aan een buro: ‘Van je dochter.’ Tien maal, twintig maal. Overigens: de rasta's hadden slechts een zekere kwantiteit gesprek nodig om zelf overtuigd te zijn dat Claire hun maitres geweest was. En de stad gelooft natuurlik. Het huidige stadsleven is gebaseerd op een a-priori geloof van wat niet te geloven is. De burgerlike families hielden Claire, - de dochter van zo en zo en van... geboren zo en zo, - voor een gebreveteerde hoer. Hun zoon? God beware. De moeders droomden van vampieren. Waarom heette de vrouw van Putifar niet Claire? Claire's papa oordeelde de beslissende tijd gekomen. Zoveel kandidaten-minnaars Claire gevolgd hadden, zo weinig jongelingen waren bereid enzovoort. De vader van Claire was energiek. Hij had ergens op het vlakke land een vriend die brouwer was. Die vriend had een zoon die pas de techniese hogeschool verlaten had. | |
[pagina 164]
| |
Zij werden geïnviteerd. Claire meende: haar papa was tegen de geldende vaderlike renommée niet te zeer verplicht. Het stond niet onvoorwaardelik vast dat hij een idioot kiezen moest. Zij had een geheime hoop dat het tegenovergestelde bevestigd zou worden. Men kan de wording van een liefde in een gans boek beschrijven. Men kan meer: men kan er ook ene encyclopedie van maken. Anderen echter maken het weer gans kort, en zeggen dat de sympathie van geslacht tot geslacht afhangt van zaken waarover niet te praten valt. Ce sont des choses qu'on ne discute pas. Dat vind ik sympathiek. Nadat de romancier in ettelike honderdtallen bladzijden alles van zijn helden verteld heeft, dat hij vijf knopen aan zijn gilet en zij borsten die niet weelderig zijn benevens een nervositeit die er in bestaat dat zij telkens haar 10 vingeren in de marmeladepot steken wil, na dit alles circonstancieel verteld te hebben, eindigt de romancier met dit axioom dat het einde niet te vertellen is. Ik zal mijne lezers deze desillusie sparen. Mijn lezers kennen Claire. Zij weten dat zij, zonder in de extremiteit der rasta's te vallen, de grootstad lief had. De zoon van de brouwer nu was een individu die binnen de grenzen van Claire's hoogste verlangens viel. Hij hield van muziek en kon ook op een gegeven ogenblik zeggen: laat me gerust met dat pianogezanik. Hij stond zijn man in een boereherberg en was geen boer in een bar. Hij drong zich niet halsstarrig op, maar wist het goede moment te kiezen. Dat juist was het. Hij koos het goede moment. Claire en hij wandelden in de hof. Plots vertelde Claire van haar vroegere relaties. Hij zegde dat hij daar ook van gehoord had. Zonder kommentaar. Hij lachte. Vroeg of zij 't prettig gevonden had. Zonder houding in zijn stem; noch vermanend, noch sympathiserend. Hij vroeg het omdat hij 't weten wou. Het was de eerste mens die Claire imponeerde. Wat moest ze nu antwoorden? Had hij vermanend geweest, had zij gesympathiseerd; hij andersom zij ook. Maar nu? Zij wist niet. Zij was geslagen. Daarom deed zij een nieuwe concessie. Zij zegde dat zij wel veel van die dingen gehouden had om hun uitzicht. Als hij daarop een houding aannam die absoluut geen verwondering blijken liet om het feit dat Claire enkel het uitzicht had liefgehad, als hij dat gans natuurlik te vinden scheen, dan werd Claire plots in haar hoek van klein meisje terug gedrongen. ‘Zij had zelfs geen enkele maal meer dan het uitzicht gekend.’ Zij had zich gans naakt voor hem willen stellen. Toen kuste hij haar lang op de mond.
De vader van Claire was gelukkig. Van de moeder werd verteld dat zij bezwaren had tegen de jeugdige ouderdom van de toekomende vrouw. Men beweerde dat het voor haar geen reklame zou maken wanneer ze te vroegtijdig een derde generatie in haar gezin zou moeten opnemen. Nee, reklame maakt dat zeker niet.
De rasta's beklaagden de bruidegom Er waren er echter die meenden dat de wereld toch ook domkoppen nodig had. Zo b.v. wie zou er anders de vrouwen | |
[pagina 165]
| |
huwen die zij hadden gehad. Daar moest toch een afzetgebied voor gevonden worden. Dat waren de domkoppen. Tot deze soort behoorde, naar de mening van de rasta's, ook de bruidegom van Claire. Een van de rasta's besloot daarmede dat tans tenminste zijn geweten gerust was, nu hij wist dat hij het ongeluk van Claire niet had gemaakt. Met een tremolo in de stem, zegde hij: - Men mag zo levenshard zijn als men wil; er komen onafwendbaar ogenblikken in het leven dat wij ons afvragen wat wel mag gebeurd zijn met al de vrouwen die ons leven hebben gedeeld. Bizonder met al de jonge meisjes. De rasta's waren diep geroerd. Slechts na een poos waagde een hunner de stilte te breken. Hij bestelde een tee. Die gesproken had zuchtte diep. De anderen ook. In koor. ‘Que voulez-vous c'est la vie’ zei de man met het geweten. De anderen knikten. |
|