| |
| |
| |
Camembert of de gelukkige minnaar
O ma dulcinée
O mon adorée.
Les Saltimbanques
Men schrikke niet bij het lezen van deze tietel. Camembert, het eerste lid van de tietel, staat met ‘de gelukkige minnaar’ in geen metafysies verband. Camembert namelik is de bijnaam van Jean Petitjean. De vertrouwden kennen hem onder deze bijnaam, met quasi-volledige uitsluiting van zijn echte naam: Jean Petitjean. Een kellner verwittigt hem: ‘Monsieur Camembert, u wordt aan het apparaat gewenst.’ Camembert neemt menthol-pastillen. Het is een feit dat deze bijnaam geen eufemisme is.
Hij zelf verheugt zich in een zo algemeen gekende bijnaam. Hij zegt: ‘Een bijnaam is nooit vleiend. De waarde van een bijnaam ligt enkel in zijn populariteit.’ Zijn goedmoedige lach moedigt de mensen aan die hem voor het eerst Camembert heten. Zegt men: ‘M. Petitjean’ of ‘Jean’, dan smeken zijn ogen: Waarom zeg je niet Camembert? Camembert is gelukkig wanneer hij in een five-o'clock onmiddellik geïdentificeerd wordt door een gezelschap cocottes, die tegelijk uitproesten: ‘Tiens voilà Camembert!’
Hij is tans 55 jaar. Reeds 30 jaar draagt hij de bijnaam Camembert. De menthol-pastillen hebben de oorzaak doen verdwijnen. 't Is te zeggen: nu zou het logies zijn dat men hem ‘menthol’ heette. Vroeger echter heette hij Camembert omdat men hem niet menthol heten kon. Camembert is gelukkig want de oorzaak is verdwenen, zodat oningewijden vragen kunnen: ‘Waarom heet hij Camembert?’, maar de populariteit van de bijnaam is gebleven.
‘Qui perd gagne’ zegt Camembert. Om zijn populariteit te konsolideren bestelt hij na elke maaltijd een camembert.
Het feit is dit: Camembert is zeer tevreden met zichzelf. Alles wat in de schijn van zijn persoon staat is interessant. Zelfs zijn bijnaam Camembert. Zonder er verder op in te gaan denkt hij aan antieke helden die ook een bijnaam hadden. Zijn overlijden zal zeker in de lokale pers besproken worden. Camembert stelt zich het blad voor: ‘Sterfgevallen’. ‘Wij vernemen het overlijden van onze alomgekende stadgenoot Jean Petitjean. Hij was enz. Velen zullen niet weten wie wij bedoelen. Schrijven wij echter “Camembert” dan zal een ieder weten welke personaliteit onze stad verloren heeft.’
Camembert is gelukkig. Zijn genotsbegeren strekt zich niet over zijn genotsmogelikheden uit. En de genotsmogelikheden die hem geboden worden hebben nog immer de schoonheid van het begerenswaarde. Dertig jaar heeft hij reeds vreugde gehad bij het krullen van zijn knevel. Zijn knevel is een onweerstaanbaar wapen,
| |
| |
liefde gesproken. Hij ziet een meisje. Wat later krult hij onwillekeurig zijn knevel. Op twintigjarige leeftijd meent hij kastanje is de mooiste haarkleur. Daarmee kan men de vrouwen charmeren die blonde minnaars willen en ook de vrouwen die zwarte verkiezen. Zijn haar was kastanje.
Later heeft hij er vreugde bij te konstateren hoe goed zijn haarwater de kleur van zijn haar bewaart. Tans heb ik hem horen verklaren dat een half kale schedel met donker-grijs geborduurd, feitelik het mooiste is wat men zich denken kan. En het heeft reusachtig sukses. Het is het herkenningsteken van iemand die nog viriel is en toch niet meer, zoals in de jeugdjaren, innerlik hyperromanties en uiterlik hyperskepties. De ideale man moet een kaal hoofd met donkergrijze omlijsting hebben. Ten slotte, hoorde ik textueel: ‘Wat mij betreft ik ben niet ongelukkig om mijn schedel.’
Camembert heeft er nooit aan gedacht de zon te willen. Hij heeft eenmaal ‘Spoken’ gezien. Die schilder is bepaald gek. En het stuk is natuurlik overdreven. Camembert verklaart aan een dame: ‘L'auteur s'est laissé emporter par la pièce. Il n'a pas emporté la pièce. Voilà la nuance. Cependant je suis convaincu qu'il existe des cas pathologiques qui ont un certain rapport avec le fond de cette pièce. Ce serait ridicule de nier l'hérédité.’
Camemberts gemoedsrust wordt door niets gestoord. Men stelle zich nu niet Camembert als een bruut voor die zich niet storen laat door de tranen van een maitres die hij verlaat. De droeve nuance van een rupture is de gemoedelike Camembert een noodzakelikheid. Zijn leven is niet vlak. Hij vindt zijn leven zelfs zeer bewogen. Doch een rupture volledigt slechts zijn voldaanheid om zijn eigen gemoedsleven. Gelukkig blijft hij boven alles. Dat is juist Camembert. Wrevel kent hij niet. Zulke voorvallen hebben in zijn leven de waarde van een barcarol die men piëteitvol aanhoort. De treurnis is hem een zoetere fase van het geluk, wanneer het geluk als blijdschap uitgediend heeft. Men zou bijna kunnen zeggen: Camembert breekt wanneer hij treurnis nodig heeft. Is natuurlik overdreven. Deze mathematiek kent hij niet. Enkel Camembert is zo dat de rupture en het treurnisverlangen in hem samen vallen.
Het leven van Camembert is niet bewogen. Het feit dat het begeren volledig op de psychies-lokale mogelikheden gericht wordt nivelleert elke beweging. Wat in zijn bereik valt begeert hij en hij begeert niet anders. Hij wil de zon niet, doch begeert een meisje dat in de kategorie der verleidbaren valt. Niet zozeer door uiterlike omstandigheden is het inzicht dat zijn leven vlak is te rechtvaardigen. Hij heeft gereisd, is koopman; uiterlik mag zelfs zijn leven bewogen zijn. Daarom is hij dan ook van dit laatste overtuigd. Hij zegt: ‘Ah ce que mes yeux ont vu!’ - Innerlik is alle beweging uitgesloten door deze a-priori harmonie van begeren en bereikbaar-weten.
Doch het toeval zorgt voor alles. God zij dank. Het toeval doet Camembert geloven dat zijn leven zeer bewogen is. Doet hem zelfs vaak geloven dat hij ongelukkig is. Kan hem b.v. zelfmoordplannen in het hoofd jagen. Tans is Camemberts geluk
| |
| |
sereen. Hij gelooft aan de innerlike kamp in hem. Beseft het a-priori van zijne levensharmonie niet, wat ook noodzakelik is. De waan dat zijn leven een strijd is maakt het hem mogelik in volledige zielerust strijdloos te leven. Niet dat zonder deze waan, zijn leven een kamp zou worden. Dat ligt nu juist niet in Camembert. Maar zijn zielerust zou het er bij inboeten. Waan is de beste narkotiek. Het zou dwaas zijn te veronderstellen Camembert leefde in de opperste onverschilligheid. B.v. ik hoorde hem ook eens praten over wat hij meer wetenschappelik door de franse terminologie dacht uit te drukken, over ‘la vie’. Hij zegde onder meer: ‘Diogène est un imbécile. On ne renonce pas au combat en se fichant dans un tonneau, sacré nom de tonnerre. La vie, messieurs, c'est le combat et surtout ce sentiment élevé, qui est le propre de chaque homme naturel, que le combat est une nécessité vitale et partant la plus pure beauté.’ Men moet Camembert spreken horen over de bewogenheid van zijn leven. Hij somt zijn liefdeavonturen op. Typeert zijn maitressen en denkt dat door de afwisseling der maitressen, hij zelf verandert. Juist dat: het sterkste kontrast tussen twee vrouwen gaat zonder stoornis hem voorbij. Want hij heeft zijn gemoedsrust.
Camembert is een gelukkig mens. Doch voor alles een gelukkig minnaar. Want, zegt hij, men is in eerste plaats daar om te beminnen. Stiller voegt hij er deze nuance voor fijnproevers aan toe: en om bemind te worden. In een café doceert hij onder meer: ‘Men herkent de superieure mens aan zijn kultus voor de vrouw. Overigens de ganse geschiedenis draait om de vrouw. Is het nodig dat ik je de namen noem van Agrippina, Anna Bolijn, de Pompadour, Madame Tallien, de schone Notre dame de Messidor. Er is niets schoner dan de vrouw op de wereld. Messieurs “les mains de femme je le proclame enz.” Laat ons de vrouw geven wat haar toekomt. Messieurs, la femme c'est un bijou.’ Hij spreekt zijn grote verering uit voor de 18de eeuw, ‘deze eeuw die geprosterneerd was voor de vrouw.’ Men kan zeggen dat hij doceert. Zijn toehoorders staan hem oppervlakkig wel enigszins skepties tegenover, doch eenieder is ten slotte gaarne bereid toe te geven dat hij een compétence op dit gebied is.
Camembert is steeds ridder. In diskussies staat hij aan de zijde van de vrouw. Hij laadt alle schuld op de man. Klaagt een vriend: ‘zijn minnares is een serpent’, dan zegt Camembert dat deze vooruitzetting een grove leugen is en dat alle mannen ploerten zijn die van de vrouw niks begrijpen. Hij verdedigt de vrouw. Verdedigt een kraamster tegen een brutale politieagent en vertelt het epos in de salons. De vrouwen zien verlangend naar hem op. Hij moet vaak tot driemaal toe vertellen. Men zegt: ‘Camembert, vertel nog eens van de brutale politieagent.’ Camembert is tans 55. Van een onverdeeld sukses kan men niet spreken. Iemand die 55 is, heeft de plicht te zorgen dat zijn maitres niet van honger omkomt. Dat weet Camembert zelf heel goed. Nochtans is hij voldaan. Hij heeft de nodige middelen. Het maakt hem niet ongelukkig dat hij deze middelen nodig heeft. Het maakt hem gelukkig dat hij ze te zijner beschikking heeft op het gewenste ogenblik.
| |
| |
Men zou kunnen denken dat hij nu treuren moet om het vervlogen sukses. Dat is een schromelike vergissing. Camembert weet heel goed dat dit de gang van het leven is. Overigens hij heeft nog immer sukses. Slechts met andere middelen. Dit is iets wat Camembert nooit verkondigd heeft en wat hij slechts half duidelik beseft, doch het is het gewricht van zijn ganse leven: de toestanden zijn nooit ongelukkig. Slechts niet de middelen naar de toestanden te hebben is ongelukkig. Camembert heeft steeds de middelen naar de toestand. Dit is de sterkte van zijn ganse zijn. Het gemoedelike leven steunt Camembert. Vroeger had hij geen geld. Toen was hij ‘beau garçon’. Tans is hij 55, draagt de sporen van zijn ‘bewogen’ leven. Hij heeft echter geld. De middelen komen immer de toestand tegemoet. En Camembert voelt geen verschil tussen zijn vroeger en zijn huidig liefdeleven. Of beter dit verschil is volledig waardeloos.
Camembert is volledig een liaisonmens. De verhouding laat hem koud. Vroeger niet. Nu. De verhouding is persoonlik niet meer zo gunstig. Daarom. Doch absoluut niet cynies. Vanzelfsprekend. Wordt hij tachtig zal hij nog een liaisonmens zijn. Pervers zal hij niet worden. Sadisme ligt hem ver. Hij is volledig quieet. Perversiteit zou zijn quiëtisme breken. Dat kan niet. Hij aanbidt de vrouw. Vroeger meende hij dat de vrouw hem moest aanbidden. Of hij zich nog herinnert? Mogelik wel. Het maakt hem niet treurig.
Niet altijd is Camembert een gelukkig minnaar geweest. Hij heeft dagen gekend van ondragelik verlangen. Hij heeft dit nochtans gedragen. Deze dagen waren een guirlande van verlangen en zelfmoordplannen.
Van Camemberts allereerste gewaarwordingen weet ik zeer weinig. Hij zal waarschijnlik voor vrouwelike speelgenoten en bizonder voor onvermoede details daarvan in extase zijn geweest. Het eerste feit dat van hem verteld wordt is dat hij zich op dertienjarige ouderdom in een dienstmeid verliefde. Zijn liefde verklaren waagde hij niet. Hij moet overigens op die leeftijd bepaalde begrippen van hiërarchie hebben gehad. Hij wendde zich tot de heer des huizes die hij als de bezitter van de dienstmeid aanschouwde. Hij schreef hem de volgende brief. In 't frans want hij meende dat dit duideliker de diepte van zijn gemoed daarstelde. Hij schreef:
‘Monsieur,
J'aime votre servante.
Permettez que deux jeunes coeurs s'unissent.
Jean Petitjean.’
En ging om antwoord. Dit moet lakonies geweest zijn.
Onder het ouderlike dak is Camemberts eerste erotiese prestatie terug te voeren. Een dienstbode van dertig heeft de jeugdige knaap van zeventien verleid. Eenmaal slechts. Toen de jongeling insisteerde, antwoordde zij hem brutaal dat zij Latijn zou leren om op zijn niveau te staan. Want op een ander terrein stond hij Camem- | |
| |
bert niet op haar niveau. Later zag Camembert hoe liefdevol zij de vleeshouwersjongen ontving. Camembert dacht: die kent zeker geen Latijn. Twee uur later completeerde hij: die staat waarschijnlik op het andere niveau. 's Nachts hielden zeer uiteenlopende gedachten hem wakker. Toen de dageraad doordrong, was het hem duidelik geworden dat die loopjongen op een hoog peil van ontwikkeling staan moest. Van het andere niveau uit bekeken. En Camembert besloot: ‘Daar sta ik nu met al mijn Latijn.’ In de loop van de volgende dag gebeurde iets opzienbarends, de vlijtige leerling Jean Petitjean werd met 4 dagen uitsluiting bestraft. Hij had in de klas willen bewijzen dat het Latijn een dode wetenschap was. Het leven was alles, dat was de grote leermeester had hij gezegd. De verwondering van de medeleerlingen en het paf-staan van de leraar hadden hem aangemoedigd deze vooruitzetting te illustreren door een duel... op een ander niveau dan het Latijn. Een duel tussen een vleeshouwersjongen en een sekundaner. Camembert bewees de superioriteit van de eerste. Hij eindigde zijn tragies verhaal met deze indrukwekkende: ‘En zij ontsloot de deur van haar slaapvertrek voor de vleeshouwersjongen.’ De leraar administreerde hem 4 dagen uitsluiting. Daarna kon hij zich niet weerhouden te zeggen: ‘Wat M. Petitjean zegt berust waarschijnlik op levenservaring. Doch het enkel geval maakt de algemeenheid niet. En alle sekundaners zijn niet bepaald idioten, wanneer een sekundaner een archi-idioot is.’ Dat diskrediteerde Camembert lang.
Het viel Camembert zeer moeilik zijn elan te nemen. Is het omdat elke grootheid uit kloven van moeilikheden ontstaat? Hoort dat zó? Werkelik? Ja! Laat ons gelukkig zijn dat we het waarom gevonden hebben. En nog wel wel zo gemakkelik. Camembert heeft vroegtijdig de wijkkermissen en wijkpatisseries, die algemeen als rendez-vous voor jonge liefden gekend waren, bezocht. Men kan zeggen dat het lot hem niet gunstig was. Camembert zegde zich vaak dat hij te subtiel en te literair was. Dat is zeker niet uitgesloten. Op een volksbal verklaarde hij zijn liefde: ‘Voor de gouden regen van je haar kniel ik deemoedig neer.’ Dat sloeg niet in. Camembert was zelfs verplicht het lokaal te ontvluchten omdat men hem in een ommekeer ‘de gouden regen’ heette. Hij beproefde ook dikwels geestig te zijn. Dit amuseerde wel het gezelschap, bracht hem echter nooit een stap verder in de gewenste genade. Terwijl hij geestigheden vertelde, kon hij de superieure vaardigheid van zijn kameraden meermaals konstateren. ‘Ik heb te veel humor’ dacht hij. Het was een troost. Ongetwijfeld. - Hij beproefde overigens alles. Ook de brutaliteit. Hij sprak een jonge dame, zichtbaar leerlinge aan een meisjesgymnasium, aan en verklaarde haar: het zou hem buitengewoon plezier doen wanneer zij zijn voeten kussen wou. Deze brutale geestigheid was waarschijnlik slecht aangewend. Het antwoord was duidelik in die zin.
Door deze misgrepen kwam Camembert er toe zich in de spiegel te kontroleren. Hij had het onaantrekkelik uitzicht der meeste sekundaners en primaners. Haren die over de oren groeiden, versleten en slecht geknoopte das, kledij zonder zorg en erger nog zonder zorgeloosheid. De das was slecht geknoopt bij een spierwitte
| |
| |
halsboord of deze was vuil bij een goedgeknoopte das. Hij droeg een grasgroene das bij een muisgrijs kostuum enzovoort. De lezers kunnen zeker de beschrijving naar hun zin kompleteren. Enkel moet ik releveren dat Camembert deze zwammigheid aan zichzelf wel te konstateren wist. Dat vergrootte zijn weemoed. De feiten hadden hem weemoedig gemaakt. En dat hij konstateren moest dat hij met recht een verstoteling was maake hem weemoediger. Hij dacht: ‘Ik ben geen man voor vrouwen. De mensen kan men indelen: zij die voor kunst, voor handel, voor vrouwen geschapen zijn, zij die dit niet zijn. Ik ben niet voor vrouwen in de wieg gelegd.’
Iemand zei hem eens dat bijna ieder mens op zeventien achttien jaar zwammig was. Dat werd hem een gelukkige oplossing. Hij bekeek zich in de spiegel en dacht: ‘ik ook ben zwammig.’
Of nu Camembert meer of minder zwammig was dan zijn generatiegenoten is een andere vraag. Mijn mening is dat hij meer zwammig was. En aan deze toestand knoop ik zelfs het enige sukses vast dat Camembert op die leeftijd te beurt viel. Dat was namelik in een bordeel, waar Camembert met een tiental vrienden verscheen. Voor de eerste maal wat Camembert betreft. Hij stond letterlik in extase voor dertigjarige hoeren met enorme borsten en bassins van dezelfde proportie. Camembert was van het ras van Rubens. De hoeren hadden slechts een tullen kleed. Een paar vonden de dracht zelfs overbodig. Zij hadden een klare kijk op de utiliteit der dingen. Kortom oosterse pracht. Hun vormen stonden in het kleed de weelderigheid van de verboden vrucht. Hun vormen lagen in het kleed als in een droom. Je wist alles en je had daarbij dit verhoogde genot dat het geen realiteit was. Goedkope reuk en zware maquillage overtuigden Camembert dat hij in een voorname hetaerenwereld was. ‘Leven en genieten’, dacht hij, ‘o ondergaan in het genieten.’ Want Camembert had zeer sterke lyriese neigingen. Hij kon niet aan die overstelpende weelde geloven. Nauweliks was er een vrouw naast hem geweest, zo kwam weer een andere. Daarbij noteerde hij dat de vrouwen zo deden uit loutere sympathie voor de jeugd van de bezoekers. Dat deden overigens zijn kameraden ook herhaaldelik opmerken. Het bleek een zeer gewichtige faktor te zijn. ‘Die vrouwen’ zette Camembert aan een jongere maat uiteen, ‘zijn gewoon met oude venten om te gaan. Onze jeugd imponeert hen.’ Hunne jeugd viel op dat is zeker, of ze imponeerde niet zo zeer. Een ging zelfs zover aan de potens van de bezoekers te twijfelen. Camembert meende dat zoiets louter provokatie was.
Een andere echter had direkt sympathie voor Camembert. Zij zegde: ‘Hij doet zo buitengewoon idioot, daarom.’ Het was een vijf-en-dertigjarige met enigszins spaanse type, enigszins joodse. Laat ons dus zeggen joods-portugese. Camembert wou aanhoudend met Rita dansen. Hij viel over het tapijt. Buitengewoon sukses. Hij kon zijn handen niet bemeesteren. Rita had lust la leçon galante verder te zetten. Zij wou hem lokken. Excelsior. Alle hinderpalen kwam zij tegemoet omdat zij Camembert wilde. Want zij zegde: ‘Als je geen centen hebt, zal ik je lenen.’ De maten stonden voor Camembert in bewondering. Hij zelf echter werd plots
| |
| |
angstig. Waarom was deze wellustige hetaere hem zo goed gezind? Als dat eens waar was, dat... met de potens? Eeuwige schande. Bij zulke courtisane moest men zijn man staan, vooral zich niet blameren. Toen een maat hem nog daaraan herinnerde dat buitensporigheden levenslang gestraft kunnen worden, drong het woord ‘syfilis’ messcherp in zijn hoofd. Geweldig dualisme: hij stortte steeds naar de schone Rita, doch liet elke uitnodiging zonder verder gevolg. De arme Jozef. De vrouw van Putifar lachte gemeen en vertelde. Daarop besloten allen: ‘Qu'il était complètement maboule.’ ‘Archi’ zei de patronne en gooide Camembert en zijn maten die haar etablissement zulke schande aandeden aan de deur. Camembert ontving terloops nog een matrakklap van de buitenwipper. Maar zijn maten feliciteerden hem. Dat hij zich bedwingen kon. Zulke karakters waren het beste wapen van de staat tegen syfilis.
Alleen feliciteerde Camembert zich echter niet. Rita stond onder kontrool. Zij was waarschijnlik niet ziek. Zij was het zeker niet. Hij had dus weer blijk van volledige idiotie gegeven. De maten hadden naar hem opgekeken. Hij de mec van een schone bordeelmeid. Hij had misschien schatten gelds toegekregen. Zij zou hem zeker gezegd hebben: ‘Mon gosse, ik wil alles voor je doen.’ Al de mannen zouden hem benijd hebben. De ganse stad zou nijd geweest zijn. Men zou gesproken hebben over de conquête van Jean Petitjean. Hij zou zijn leven doorgebracht hebben in een roes. Vrouwen, absinthe. Men zou van hem verteld hebben: ‘Weet je niet die Jean Petitjean is gans verloren gelopen. Hij is in de macht van een hoer.’ Geluk van het kapotgaan. Glorie van het kapotgaan. 's Nachts droomde hij. Natuurlik droomde hij. Zelfs is het natuurlik, dat hij van wonderschone haremvrouwen droomde. Die omringden hem. Dan metamorfoseerden zich haar borsten in inktvissen. Die syfilisbacillen braakten. Niet meer vrouwen overstelpten Camembert maar bacillen. Zijn kamer was vol daarvan.
De wereld is een grote klomp. Van syfilisbacillen natuurlik.
Dromen is uit de kleine realiteit wassen. Zijn in de kosmos. Bepaald.
Over dit alles vertelt Camembert zeer weinig. Op deze ongelukkige periode volgt echter een overgang die hem zichtbaar meer aan het hart ligt. Laat ons het niet omschrijven. Deze overgang is de tijd van het tafel- maar niet van het bed-sukses. Camembert wordt als gezel in music-hall's en café's geduld. Hij begeleidt naar huis. Daar houdt zijn erotiese funktie op. Iemand zegt daar zou ze moeten beginnen. Neen daar houdt ze precies op. Zijn erotiese funktie? Ja juist. Funktie? Natuurlik funktie.
Aanvankelik verheugde zich Camembert in deze vooruitgang. Dan werd het hem duidelik dat hij feitelik verlangde zijn rol verder uit te breiden. Dat juist gelukte hem niet.
Ondertussen ontwikkelde zich Camembert. Uiterlik. Het zwammige verdween. Zijn complet toonde de verdiensten van de coupeur. Na een nauwkeurige studie van chemisierétalages werd het hem duidelik dat zo en zo bij dit en dat paste.
| |
| |
Camembert was ontwikkelingsvatbaar. Enkel vergt die ontwikkeling tijd. Parijs en Rome zijn niet op een dag gebouwd. Ook Camembert niet.
Het geluk. Of beter ‘la veine’. Men onderschat de waarde van de veine. Weer een enorme dwaasheid. Toe te schrijven aan de grenzeloze pretentie van enkelen en de onbeschrijfbare domheid der menigte. Waarom moet de koning van Portugal vluchten en blijft de koning van België op de troon. Is de ene meer idioot dan de andere. ‘De ekonomiese toestand van het land.’ Ja juist dat is veine.
Camembert kende plotseling de veine. Zij is een hoer met béguins. Dat staat vast. De veine herkende dus beter gezegd plotseling Camembert. Een demi-mondaine verliefde zich in de jongeling, verkrachtte hem of ongeveer. Hij was gelanceerd. Later sprak Camembert dikwels over deze, - reëel gesproken, - werkelik eerste conquête. Hij gobeerde zijn vaardigheid. Hij was niet vaardig geweest. Het feit was enkel dat iemand zich in hem verliefde. En dat deze bovendien een beroemdheid was. Daar had Camembert niet de minste schuld aan. Dat is een feit. Een feit is een gevolg van toestanden die zich gelukkig of ongelukkig in elkander inschakelen. Camembert was een naïeve jongeling. De demi-mondaine zocht naar een naïeve jongeling. Toen zag zij Camembert. Geschiedenis schrijven is zó moeilik niet. Zelfs niet de geschiedenis van een liefde. En de geschiedenissen van Camemberts liefde waren immer zeer eenvoudig.
Zij zat in een loge. Camembert balcon tegenover. Camembert zag haar en bewonderde. Zij zag Camembert en dacht: dat is het objekt dat ik zoek. Hij meende dat hij haar door gebaren en liefdevol lachen bewerkte. Deze mening is natuurlik al te grof. Zij betekende Camembert dat hij lachen moest en haar te naderen beproeven. Wat hij deed. Hij deed daarbij zo idioot mogelik. Natuurlik niet met vooropgezette wil idioot te zijn. Daarom juist deed hij kompleet idioot. Dat beviel haar. Het is een vergissing dat slimheid of geest in de wereld een rol spelen. Een dialoog tussen hen beiden is gemakkelik te denken.
Zij: Jean, ik heb een minnaar die betaalt. Ik haat alle minnaars die betalen.
Hij: Tiens.
Zij: Viens. Dat is geen leven. Men moet idealen hebben in zijn leven.
Hij: La vie doit être belle.
Zij: Mijn mening. Een minnaar die betaalt moet men bedriegen. Boven het geld moet men het ideaal stellen.
Hij: Ja.
Zij: Ah!!! Ik wil leven.
Hij (na een poos):... Als ik goed verstaan heb, wil je je minnaar bedriegen.
Zij: Ja.
Hij: Ah! Ahah!! Laat ons hem bedriegen.
Zij: Ahahah!!! Ja!
Die dag bleef het echter nog bij de theorie.
Zij gaf geen moed verloren. Zij nodigde hem uit op een avondfeest. Zij zocht een divan op, in een hoek. Hij volgde haar niet. Hij danste met andere vrouwen, danste
| |
| |
ook met haar. Zij meende: ‘Dat doet hij om me op te winden, le petit voyou. Alle mannen zijn slecht.’
De liefde is zoet. Dat moet men merken aan dit verhaal. Ik hoop het ten minste. Zij moest hem nogmaals inviteren. Zij was alleen. Dat scheen hij niet te bemerken. Hij sprak over de laatste theateropvoering. Konstateerde verder dat het in de winter koud was. Zij toonde hem haar vertrekken. Zij toonde hem voornamelik haar slaapkamer. Zij zette zich in pyjama. Daarbij toonde zij hem haar dessous. Daarop vond hij eindelik een geestigheid die hij in een Parijs boulevardblaadje gelezen had: ‘De vrouwen die er de meeste zorg aan besteden zich aan te kleden, worden het meest verzocht zich te ontkleden.’ Zij omhelsde hem en zei: ‘Enfin.’ Met de intonatie alsof hij haar eindelik genade had geschonken. Men ontdekt wat men wil ontdekken. Zij lei zich te bed en zei: ‘Wat ben je wreed geweest, Jean.’ Alles werd Camembert een zon zó duidelik. Hij ontdeed zich van zijn veston.
Zegde: ‘Oui. Parce qu'après l'amour est d'autant plus doux.’ Zijn gelaat had zelfs daarbij een skeptiese uitdrukking.
Alles is métier. De liefde is een kunst. Een achttiend-eeuwse auteur zegt: een kunst gelijk schalmei spelen.
Ik weet niet of schalmei spelen zo gemakkelik is.
Dat zou Camembert kunnen zeggen. Omdat het toeval.
Anderen, zonder toeval, zouden zeggen: ‘Ik weet niet of schalmei spelen zo moeilik is.’
Dit is een beduidend keerpunt in het leven van Camembert. Precies zo beduidend als 1918 in het leven van de duitse kroonprins. Men moet niet terugschrikken voor moedige vergelijkingen. Een auteur moet een mens met moed zijn.
Tans nog weet Camembert: deze episode is een mijlpaal. Van zulk overwegend belang dat Camembert zich de episode in de frisheid van het gebeuren herinnert. Geen stof van verleden hangt daarover wanneer hij zich herinnert. Hij voelt de frisheid van zijn juveniele liefde. Doch vooral van zijn durf. Dat meent hij. Hoe prachtig hij deze demi-mondaine in zijn netten te vangen wist! Camembert is geen praalhans. Al hetgene wat zijn leven raakt is vanzelfsprekend grootheid. Hij twijfelt er niet aan dat hij de zaak toen tot een goed einde geleid heeft. Daaraan twijfelen zou een désastre betekenen. Er kan geen désastre in het leven van Camembert bestaan.
Gedurende deze liefde maakte zich het zelfbewustzijn van hem meester. Zijn vriendin bemerkte langzamerhand dat zij dit zelfbewustzijn in hem gekweekt had. Maar eenmaal zelfbewust bemerkte Camembert dat niet meer. Zijn superioriteitsgevoel was van de eerste opwekking af, volledig. In een week was hij volledig gemetamorfoseerd.
Van deze eerste liefde dateert zijn bijnaam Camembert. De andere half-wereld wist dat hij de harteminnaar van die was. Dat was natuurlik voldoende om hem gebreken te ontdekken. Het was ook voldoende om haar innerlik te benijden.
| |
| |
Vroeger hadden zij Camembert niet bemerkt. Het was genoeg dat zij Camembert had, om aan afhandig maken te denken. Dit is even te noteren: de ontdekking van nihil wordt gesanctioneerd door hen die deze ontdekking benijden. Niemand denkt er aan Camembert tot minnaar te nemen. Plots denkt iemand daaraan. Dan denken allen daaraan. Aan Camembert is ten slotte niets veranderd. De waardetaxering ligt buiten hem. Hij is zoveel als een aandeel van een naamloze vennootschap. Klimt naar gelang de navraag. Doch bij de beurswaarden baseert zich de navraag op balansen. Bij Camembert baseert zij zich op een enkele navraag. Camembert is geen gekwoteerde waarde, het klimmen van deze waarde heeft geen zin. Toch wordt zij gekwoteerd en stijgt. Deze amoureuze toestanden zouden een beursman kunnen doen wenen. Ik zou willen een beursman zijn. Doch daarna lacht hij. Men moet rekenen met het klimmen en het dalen.
De half-wereld ontdekte Camembert hoofdzakelik dat défaut dat hem zijn bijnaam gaf. Dat geschiedde in een teesalon. Een groep dames konstateerden het feit. Daarop riep een: ‘Ah, Camembert!’ Zulke zin is een greep. Grijpt in de zeden. Groeit tot een ongekende populariteit. De schepper verdwijnt. Vooreerst deed zij vaak opmerken dat die naam haar schepping was. Zelfs toen reeds werd aan een zo grote intuïtie bij haar getwijfeld. Men ontdekt zelf Homeros. Haar schepping ook werd anoniem. Verdween in de souvereine volkspsyche. Toen haar roem met haar jaren verwelkten bleef geen spoor van de schepper over. Het objekt schepper verdwijnt. Maar de geest van de schepping blijft. Zo ook de bijnaam Camembert. Spijts al zijn mentholpastillen. Hij nam inderdaad spoedig mentholpastillen. Maar de volkspsyche is loom en verandert niet even spoedig eenmaal innerlik vastgestelde wetten.
De vrouwen benijdden Camembert en zijn liefde. Wat ten slotte? Was het de wederkerige liefde? Men is zo romanties niet. De kwaliteit van deze liefde werd zelfs niet eens genoteerd. Dat juist is beangstigend in onze tijd. Wat? dat van kwaliteit geen notitie gehouden wordt. Was het Camembert aan zijn lief? Men had Camembert niet eens genoteerd voorheen. Wij zeiden reeds dat Camembert gelijk was nihil. Het begrip Camembert ‘an sich’ had dus weinig te betekenen. Benijdde men Camembert zijn lief? De vrouwen waarvan hier sprake hadden geen uitgesproken lesbiese neigingen. Wat benijdde men dan? Nu ja... een zeer vage konstellatie. De vrouwen zijn volkomen logies illogies.
De liefde van Camembert luwde. Camembert dacht natuurlik dat dit zijnerzijds geschiedde. Het feit is eenvoudig dat Camembert niet meer aan de desiderata van zijn lief beantwoordde. Zijn skepsis doorzag zij al te gemakkelik. ‘De funktie schept het orgaan.’ Verder: de noodwendigheid schept het orgaan. Men kan b.v. zeggen dat het leven van Camembert zich onderbewust naar een amoureuze carrière ontwikkelde en dat deze eerste zo gelukkige liefde een noodwendigheid was. Men kan dat zeggen. Bij voorbeeld. Verdwijnt de noodwendigheid, verdwijnt het orgaan. Zo met Camemberts liefde. Voor wat het onderbewuste betreft. Buitengewoon rationeel alors. Bewust is het echter dat de maitres van Camembert naar
| |
| |
andere vruchten omzag. Getrouw aan zijn superioriteit zag Camembert dat niet. Leve de zielereinheid.
Zij had Camembert gelanceerd. Zij had tot haar doel gediend. Dat wist Camembert natuurlik niet. Enkel zijn onderbewuste leven deed dat. Hij stond plots midden in zijn carrière. Honderden ogen staarden naar hem. Hij ging deze kaste vrouwen tegemoet die ligt tussen de winkeljuf die plots tot de hoogste stand opklimt (de hoogste stand ligt in de verzoening der dualismen hebben de grootsten der aarde bewezen. De hoogste stand is dus wat tussen minimum en maximum wereld ligt. Alzo: de halfwereld) en de demi-mondaine die vervalt en plots een boekwinkel met een speciale rayon voor transparante postkaarten opent. Dit zijn natuurlik extremen. Dat weet ik. Door dit weten te konstateren breek ik het verwijt van de hyperextremiteit der beide gevallen. Wat mij zou kunnen worden gemaakt. Juist het zo-ver-mogelik-schuiven-van-de-extremiteiten is aan de mens belangrijk. Ook aan de auteur dus. Want een auteur is ook een mens.
Camembert was weldra in de stad als de beduidendste onder de officiële luxusminnaars gekend. Dezen zijn precies zo kategories gerubriceerd als jockeys. Men zegt: ‘Dat is de beste jockey en dan komt enz.’ Ook zó van luxusminnaars. Deze overeenkomst is misschien de reden waarom zoveel jockeys luxusminnaars zijn. Men vocht om Camembert gelijk sportmensen om de avonduitgave met de laatste resultaten. Camembert vergat daardoor het pijnlike in zijn vroegere toestand. Hij vergat zijn dienstmeid en zijn bordeelhoer. Hadden twee vrouwen zich een strijd op leven en dood gezworen om zijn bezit, dan moedigde hij de beide erosatleten aan. Camembert was spoedig tot de hoogste trap van het erotiese stadsleven opgeklommen. Hij was een objekt dat iedere vrouw bezitten wou. Gelijk oudheidsverzamelaars zeggen: ‘als ik dat Biedermeiere kastje bezitten zou’ zó dachten de vrouwen over Camembert.
Camembert droeg met vreugde al de smaad die aan zijn kategorie kleeft. Plots konden zekere cafébezoekers hem onder een tafel zien wegduiken en aan een gans andere zijde verschijnen. De meesten wisten onmiddellik de enge samenhang te ontdekken. Een grijze heer kwam het café binnen en zette zich naast een dame, die vóór een ogenblik nog in het gezelschap van Camembert was.
Camembert was feitelik zeer gelukkig daarom. Dat geluk wist hij natuurlik te verbergen. Maar aan zijne intiemen vertelde hij: ‘Gister ben ik weer tweemaal onder een tafel weggedoken.’ Hij weet fabelachtig veel te vertellen. En zijn intiemen kennen hem genoeg om te weten dat hij niet liegt.
5 Uren in een kast opgesloten zitten is een kinderspel voor Camembert. Dat doet hij zelfs graag. Eerst en vooral wordt hij dan goed beloond. De vrouw doet dan haar best om hem te vergoeden voor de revers van de kategorie. Zij zou willen een slangemens zijn. Zó zeer voelt zij zich verplicht tegenover Camembert. Dat zijn gewoonlik de schoonste nachten, die na 5 uur kast-tijd. De schoonheid van de nacht is in verhouding met de kasttijd. Dat is een zeer reële maatstaf. En verder kan Camembert de geschiedenis weer vertellen.
| |
| |
Het kloset is een plaats die Camembert minder sympathiek is. Eenmaal is hij daar ontdekt geweest. De oude heer scheen zin voor humor te hebben. Hij vroeg Camembert of hij gekomen was om het privaat te reinigen. Op een wenk van de vrouw, knikte hij ja. En reinigde een uur onder toezicht van de heer. Deze gaf zijn goedkeuring te kennen. Het was zeker geen slechte arbeid voor een beginneling, zegde hij.
Op een 5de januarie dan is Camembert verplicht geweest 2 uur in een ijskoud bad te blijven. Zijn maitres had hem aangeraden een koud bad te nemen. Zij had hem toegelachen en gezegd: ‘Geen vadsige jongen worden, Camembert!’ Dat was natuurlik Camembert een wet. Pas was hij in 't bad, kwam de oude heer. Verplicht niet te verroeren. De heer bleef twee uur. ‘Twee uur in het badvertrek, dat belooft voor het slaapvertrek’, had Camembert nog de moed te schertsen. Zijn minnares antwoordde: ‘Ik ben totaal vermoeid. De oude heer heeft zeker een koladepot opgegeten. Kom morgen terug Camembert.’ Rillend stond Camembert in de januarienacht. En toch was hij gelukkig. Hoe rijk en afwisselend was zijn leven!
Camembert merkte natuurlik het onaangename van zulke toestanden wel op. Maar dit opmerken was slechts ruimte scheppen rond zijn tevredenheid. Hij dacht: ‘Zij hebben de macht, maar ik heb de liefde. Ik ben dus de beste. Want in liefde komt het toch feitelik op liefde aan.’
Hij overdacht immer zijn geluk. Dat hij gratis had waar de anderen zo kwistig betalen moesten. En hij had de liefde nog als surplus. Dat valt niet te vergeten. Met hem was het met liefde; met de anderen om het geld en met tegenzin. Hij kon nog beloning toekrijgen als hij wou. Hij dacht daar voortdurend over na. Alsof hij zich niet genoeg zijn geluk bewust maken kon. Het bracht zijn coïtus op een dubbel wellustig plan. Hij zat met vergenoegen in een kast. Dat was het zeer drastiese bewijs dat hij feitelik de beminde was. En als zijn minnares hem vertelde dat haar bankier haar een scène had gemaakt om Camembert dan was dat zó goed als een bijslaap. Het was een ononderbroken hemelse muziek die hem voortdurend in de oren zong dat hij de hartsbeminde was.
Hij had wel op zijn visitekaartjes ‘amant de coeur’ willen zien, zo gelukkig was hij.
Wij zouden Camembert in al zijn stadiën kunnen volgen. Wat zich niet loont. Het merkwaardige is dat Camembert wel stadiën maar geen fasen kent. Zijn gelukzaligheid staat buiten transcendente komplexen; zij is beperkt en daarom juist waarschijnlik volledig. Het geluk van Camembert is natuurlik een bijna gans vlak lichaam, daarom kan de zon-Camembert het zo gemakkelik beheersen. Men moet zeggen: Camembert is precies zo gelukkig zoals een andere dit is. En de vrouw zet Camembert zó dat zij in de buitenwereld steeds het geobjektiveerde subjekt blijft. Camembert is zuiver kind van zijn eeuw. En autoërotisme is natuurlik een infantiel spel meent Camembert. Daarom heeft hij de vrouw. Toujours la femme. Hij waant zichzelf de duidelikste typus van alloërotiek. Het is echer duidelik dat
| |
| |
zijn coïtus met alloërotiek slechts in symbolies verband staat. Zijn coïtus is de lokalisering van zijn gelukzaligheidspermanens in de buitenwereld. Het is gesublimeerd autoërotisme.
Wij kunnen Camemberts laatste stadium nemen. De ontwikkeling tussen beide extremen laat zich dan verder duidelik vanzelf maken. Men zou kunnen denken Camembert moet het geweldig imponeren dat hij langzamerhand de rol van de oude heer bekomen heeft en dat waarschijnlik, waar hij ook bezoek aflegt, een jongmens in kast of op het kloset verborgen zit.
Dat is natuurlik geheel verkeerd. Camembert is net zo verheugd als vroeger. Hij vergeet nooit bloemen bij zijn bezoek en kust stralend de hand van zijn beminde, waar hij vroeger gewoon was dat zij hem direkt om de hals vloog.
Denkt gij nu dat hij zich over haar trouw illusies maakt? Misschien wel. Doch het voornaamste moment is dit: als hij van haar ontrouw overtuigd wordt, dan werkt dit helemaal niet als een desillusie. Hij heeft immer reserve om zijn permanente gelukzaligheid te versterken. Konstateert hij deze ontrouw, dan denkt hij daarbij: ‘Het is klaar dat zij mij bemint, maar ik ben natuurlik geen jongen van 20 jaar meer. En ik wil mijn maitres deze vreugde niet ontzeggen. Misschien denkt zij aan mij wanneer zij met hem is. Dan dient hij slechts als instrument en blijf ik de ware geliefde.’
Wordt het hem echter duidelik gemaakt dat hij helemaal de geliefde niet is maar slechts een financiële mogelikheid, dan zegt hij: ‘Laat die mannen de zogezegde liefde hebben, ik heb de centen. En de kerels zijn verplicht 10 uur op het kloset te zitten, wanneer mij dat amuseert. Op mijn jaren is het veel beter centen te hebben, dan de vage speculatie bemind te worden. Op mijn jaren moet dit laatste immer bij de vage hoop blijven. En mijn centen zijn wet. Overigens kan men het verschil tussen beide toestanden in de omgang - uiterlike en intieme - absoluut niet merken. Ergo is die liefdekwestie in de liefde feitelik een absoluut verkeerd kriterium. Daar komt het niet op aan. Het essentiële punt is wie de baas in huis is, wie gevreesd wordt. Dat ben ik. Ik moet niet voor de andere, maar de andere voor mij op het kloset vluchten. Aangenaam tijdverdrijf. Moest ik b.v. door een vrouw bemind worden, dan zou ik tot deze laatste rol verplicht zijn. En zulke tijdsverspilling komt niet met mijn financiële bezigheden overeen.’
Een andere faktor werkt nog mede Camembert van een eventuele décadence te vrijwaren. Namelik: de uiterlike omstandigheden blijven in beide gevallen, - liefde of geld, - dezelfde. Breekt Camembert b.v. met een maitres, dan weent zij ook, is het niet om de verloren liefde, dan tenminste omdat zij weer voor angstige bestaansproblemen gesteld wordt. Waarom zij weent heeft geen belang. Zij weent en komt dus aan het verlangen van Camembert een sentimentele scène te hebben tegemoet. En daar de vrouw slechts lokalisering van zijn gelukzaligheid is, is hem dit ook alles. Bij dit wenen speelt innigheid niet de minste rol. Want deze innigheid hoort reeds - oorzaak en gevolg - in zichzelf Camembert bij. De gelukzaligheid is permanent en volkomen subjekt en objekt. Enkel wil zij in de buiten- | |
| |
wereld gelokaliseerd worden, om vrede met zichzelf te hebben, om de waan alloeroties te zijn te bevredigen. Wat in het voorbeeld als hierboven voldoende geschiedt.
Men zegge niet deze levensopvatting tegenover de beminde, die nog een andere minnaar heeft, is cynies. Het is geen levensopvatting en heeft dus met cynisme dat een zeer heldere opvatting is niets te doen. Het is zuivere romantiese pathologie. En zoals men weet voelen pathologen zich algemeen beter als gezonde mensen. De romanties-pathologe Camembert zou niet willen oversteken met een cynies gezonde. Wat reeds bewezen is.
Geen opvatting, maar een toestand. Dat is Camemberts geluk. Dat zijn toestand nooit in een opvatting omsloeg.
Camembert is immuun. Nu zal hij gelukzalig blijven. De kwade periode is hij door. Op tachtig jaar zal hij waarschijnlik gelukkig zijn omdat zijn prestatievermogen totaal gekrenkt is. De oorzaak heeft een gepredestineerd gevolg. Niet zo: omdat de oorzaak zo is, zal het gevolg adequaat aan de oorzaak zijn, als b.v. iemand die te veel drinkt leverziek wordt. Maar wel zo: omdat het gevolg zó zijn moet, zal elke oorzaak, - hoe uiterlik antipodies ook, - zich naar de wet van dit gevolg schikken. |
|