funktie het uitvoeren van kunststukjes. Deze kunststukjes van de nederlandse leeuw hebben echter niet het sport- of cirkuskarakter van gene, uitgevoerd door de vlaamse. De nederlandse leeuw is hierin gemoedeliker. Niet eenmaal zou hij een koers van vijfhonderd kilometer per fiets kunnen presteren, laat staan als overwinnaar beslissen. Wel integendeel beheerst de nederlandse leeuw slechts éen enkel kunststukje, doch hierin dan is hij ook ongeëvenaard sterk.
Dit kunststukje bestaat daarin dat de nederlandse leeuw zich op zijn achterpoten overeind zet en dat hij, aldus overeind, zich in evenwicht houdt met een korte degen in de rechterklauw. (Deze degen is een houten, tot het voorkomen van ongelukken, doch om de werkelikheid het dichtst mogelik nabij te komen is hij met tinpapier bekleed). Voert de nederlandse leeuw dit kunststukje uit dan spert hij de muil zeer wijd open om, zodoende, zich een wreed en heroïes aspekt te geven: een ensemble dat buitengewoon amusant is en waaraan de kinderen hun pret hebben.
Bij grote gelegenheden, zo b.v. het Klaasfeest of de ontvangst van de Lord-mayor van London, moet de nederlandse leeuw zijn kunststukje uitvoeren, geplaatst voor een blauw-fluwelen gordijn; de teruggeplooide einden van deze gordijn worden door twee jonge en kleine nederlandse leeuwtjes gehouden. Dewijl de nederlandse leeuw, goed in evenwicht op zijn achterpoten, het degentje zo flink in zijn klauw weet te houden, noemt men dit kunststukje ‘Je maintiendrai’: namelik de houten degen met het tinnen kleed.
Van de belgiese leeuw is niet veel te zeggen. Hij is een dier dat, jong nog, reeds totaal verbruikt is. Indien niet de Quakers daarvoor hadden gezorgd hem een amerikaanse bewaker toe te voegen, die daarmee gelast is, 's morgens en 's namiddags, de belgiese leeuw een bord Quaker Oats in te lepelen, de belgiese leeuw zou gewis van honger omkomen.
De Quakers zouden wel graag de bewaker terugroepen, doch zij wagen het voorlopig niet.
De leeuwen van de variëteit ‘Löwenbräu’ leven steeds paarwijze. Het zijn sierlike dieren die in West- en vooral in Midden-Europa leven; om hun sierlikheid worden zij daartoe gebruikt het uitzicht der steden te verfraaien. In een kooi waarvan de achtergrond en de wanden zwart zijn, vanwege de diepte die, daarop, het fauve vel van de leeuwen krijgt, worden zij aan de gevels van gasthoven en grotere biergelegenheden aangebracht. Een reklame die, zeer opvallend, de aandacht van alle reizigers steeds opnieuw boeit.
Men zegt ook dat er nog een wilde variëteit van de leeuw zou bestaan. Een zekere heer Tartarin uit Tarascon zou, nu ongeveer vijftig jaar geleden, alzo een exemplaar hebben gevangen. Uit de beschrijving van deze gebeurtenis die wij een frans geschiedschrijver, met name Alphonse Daudet, verschuldigd zijn, hebben de