associëren, wijsheid dat het alles de moeite niet waard was. Een liaison kon je naar geen perspektieve toe als zeker desennui beschouwen. Tot de trem, waarop zij wachtte, hield, dutte zij weg in de halve vrede van zelfmoord-overpeinzen. Dan was zij met een sierlike sprong in het rijtuig. Genot was haar: gedachtelik te herscheppen haar sprong in de uiting van strakke en soepele tailleurlijnen. Te konstateren dat zij zich op de platvorm beter voelde dan in de wagen schonk haar zelf-vertrouwen.
Van de haltplaats tot haar woning, het korte eind weegs, overdacht zij vreugde het geld door het venster te werpen.
Toen zij haar hoed en haar tailleur-veste had afgelegd, was het haar reeds duidelik geworden dat dit wegwerpen geen oplossing kon zijn, omdat er in het gebaar zelve te veel onevenwichtigs lag. Enkele bankjes van vijftig en twintig zweven over de straat, vallen tijdgedistanceerd en wel zó, nauweliks merkbaar, dat niemand het zou merken. Zij vond de idee dwaas, doch juist toen zij haar wou prijs geven, flitste in het visuele voorstellen van deze daad: spaarzame briefjes over de straat in deemstering, de samenhang voorbij: dit juist was geld-weggooien.
Vals is: het volk, de joelende massa eerst door harlekinades te interesseren, daarna dan het geld onder de menigte te werpen korfwijze - o de voorzichtige maatregel van de kwistige verachter het geld in kleine munt om te zetten. - Duidelik is de wanklank tussen de psychiese vooruitzetting tot deze daad - berusten - en de daad zelve die is een positief oproer met hoop op uitkomst door het oproer.
Dit: het deemsteren, je werpt de enkele bankjes van je maandloon door het venster. Er zijn weinig mensen op straat. Niemand bemerkt het vallen van de bankjes. Laat en achteraf valt het laatste bankje dat lang nog lag op de brede rug van de wind. Je sluit het venster en, gewoon, draai je licht.
Anaïs dacht meteen dat het tans paste niet enkel de mogelikheid uit te denken, zoals zij zo vaak deed, maar tevens het gedachte uit te voeren, uitzonderlik een vanzelfsprekend gevolg. Zij nam haar handtasje. Het venster geopend, sloeg de wind enkele keren korte golven van frisheid over haar gelaat en over haar lauwe handen. Nadrukkelik dacht Anaïs daarbij: ik ben jong. En nog eens: ik ben jong. Met de bankjes gebeurde het als zij het zich had voorgesteld. Op het zeldene evenwicht van uitdenken en werkelikheid rustte Anaïs even uit. Langzaam zweefden de bankjes van het venster weg, namen schijnbaar een even opwaartse richting, tot enkele in het midden boven de straat hingen. In de hoogte-tussen de vierde étages van beide zijden - was de straat vol leegte rond de enkele banknoten. Anaïs keek ze na, juist zo belangstellend als iemand zijn kan, plotseling verrast door de struktuur van een alledaags ding. Omdat zij wist om het eenvoudige einde van het laatste bankje dat nog steeds viel, wachtte zij niet langer aan het venster.
Alleen in de kamer, was zij onzeker. Er bleef nog een ontevredenheid in haar als een zeer lichte alp. Doch haar gebaar verplaatste haar op zulke distans van haar zelve dat zij, oplachend, bemerken kon dat ontevredenheid de enige haar mogelike vorm van tevredenheid was.