Verzameld werk. Deel 1 + 2. Verzamelde gedichten
(1996)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermd(Verzameld werk deel 1 + 2)
[pagina 35]
| |
Ridderstijdaant.Zij staan tegen-
Over elkaar
En hebben hun degen
Getrokken. Maanlicht klaar,
Over 't ridderenoord, -
Zoals zulks behoort. -
Er vaart geen sidderen
Over 't gelaat der ridderen,
Maar waardig en kalm,
Vast, zonder getalm,
Schouwen zij elkaar in d'ogen.
Alles is overwogen:
Wie vandaag d'overwinnaar mag zijn,
Zal ook vannacht de minnaar zijn;
d'Andere moet sterven,
Maar glorievol zal hij erven
Roem, want zonder beven
Heeft hij zijn leven
Prijs gegeven
Voor een mooie gravin
Met wrede zin.
Zonder schrikken,
De ridders blikken
Elkaar in d'ogen.
‘Vooruit’, er valt niet meer te verzinnen,
De strijd gaat beginnen.
't Wordt tijd;
Om, als overwinnaar,
Tevens ook minnaar
Te zijn, gaat de strijd.
| |
[pagina 36]
| |
Bij helder maanlicht
Flikkeren de degens; maar ziet
Ook hun ridderenplicht
Vergeten de kampers niet.
Aanvallen knap,
Afweren rap.
- Zo flink gepareerd,
- En dit goed geweerd.
't Wordt een kranige strijd,
Zonder haat, zonder nijd,
Enkel om door dit vechten
De liefde van de gravin te beslechten.
Helder
Knelt er
Aanval op aanval.
Maar
Kranig en pal
Blijven de ridderen, -
Hun degens schitteren, -
Tegenover elkaar.
Hardnekkiger
En heftiger
Wordt de strijd.
- Zo, nu begint 't eerst voor goed.
Reeds een der ridders bloedt.
- Oh, de hand slechts
Is gekwetst! Dat is scherts.
Niet voor een der kampers gewond
Is, - zodat zijn leven wordt opgegeven,
Al duurde 't nog de ganse avond -
Wordt deze kamp geheven.
| |
[pagina 37]
| |
De gravin heeft gezegd:
Alleen diegene, die 't gevecht
Als overwinnaar beslecht -
Want hij is groot -
Wil ik dees' nacht, als echt-
Genoot
Beminnen. Alleen deze nacht,
Zeide zij wreed en zacht.
Daarom, de kampers weten wel
Een nacht van louter liefde staat op 't spel.
Ras, ras
Een pas
Vooruit;
Achteruit.
Deze keer
Een aanval.
Dan weer
Tal
Van stoten
Onverdroten,
Weren.
‘Touché’, roept schamper
Een kamper,
En na een stonde
Wankelen, tuimelt hij ten gronde,
Gelijk het een ridder behoort,
In een nachtelik duel vermoord.
Ten laatste male ziet de ridder
Uit zijn paleis van dodendromen,
De gravin statig, trap na trap
Afdalen, met eleganten stap
En tot hem komen.
| |
[pagina 38]
| |
Zij knikt vriendelik en charmant,
Wijl de ridder zijn leven had verpand
Voor een nacht
Harer liefde. Dan gaat zij heen,
Want d'overwinnaar,
Nu haar minnaar,
Wacht.
Van verre werpt zij de stervende
Nog kusjes toe met de hand.
Zó sterft de ridder
Zonder nijd, zonder haat,
Met een droom op 't gelaat.
Zó gaat hij henen,
Zonder maar even
Om zijn leven
Te wenen.
| |
[pagina 39]
| |
En terwijl de ridders, koen
Vechten 't edele gevecht,
Siddert d'elegante dame, bij elke zoen
Van haar laagste stalknecht.
Naakt ligt zij op haar wit bed
En laat haar handen waren
Door des stalknechts ruwe haren,
Terwijl hij, als een pachter,
Haar brutaal zoent, van achter
In de nek;
Dan weer met zijn harde handen
Haar blanke borsten
En haar kersende tepels omvat,
Als 'n rijke, verholen schat.
De gravin,
Met wrede zin,
Plichtvergeten slecht,
Bidt haar stalknecht
Om eeuwige trouw.
Hij, daarentegen, vindt geen zoete woorden,
- Steeds leefde hij op verre buitenoorden, -
Maar met zijn harde handen
Omvat hij feller haar elegante
Lijf en machtiger
Drukt hij zoen na zoen
Op haar lijdend, laaiend lijf.
Haar ogen,
Die zo wreed
Ridderen belogen,
Staren schuchter en getrouw,
In des stalknechts helle ogen.
| |
[pagina 40]
| |
En hij omknelt haar feller,
Alsof hij haar wou breken
Onder z'n zware, ruwe romp.
| |
[pagina 41]
| |
Van het duel
Komt fel en snel,
Met machtige schreden,
d'Overwinnaar gereden
En bonst met de hamer
Op d'aloude slotpoort,
Terwijl op haar zwoele kamer
De dame verbreekt,
Hartstochtelik, haar levenswoord.
Maar niemand ontsluit voor de ridder de poort,
En de hamer blijft klagen door 't stille oord.
En die nacht heeft de dame haar woord gebroken
En de pracht van haar lijf de stalknecht geboden.
Junie 1915 |
|