Joris Caeymaex
Vertoeven.
Proza en poëzie van Joris Caeymaex zijn gewoonlik van een overtuigende natuurlikheid, die zich overigens goed verdraagt met een tikje maniërisme, een niet onaardige gekunsteldheid. Waarom niet? Met beide, schijnbaar tegenstrijdige elementen maakte de barok meesterwerken. Het proza van Caeymaex is goed, zolang de auteur zich buiten het specifies west-vlaamse estheticisme weet te houden dat, uit het proza van Gezelle afgeleid, langs Verriest en Caesar Gezelle, nog altijd en te ongekontroleerd, het ideaal blijft van onze priesters-prosateurs. Er is bij Caeymaex een goede en een slechte overvloed. De goede dat is zijn brabants levensgenot, een zeker (Rubensiaans) gevoel de heer-der-schepping te zijn en dit gevoel wordt natuurlik met ene zekere tendens naar het barok uitgedrukt, het is dus naar brabantse wijze natuurlik. De slechte overvloed bestaat in het bijna klakkeloos overnemen van de west-vlaamse woordkunst-methode. Tot de eerste soort hoort proza als dit: ‘en 's anderendaags, schittert en glinstert en bakert zonnezat en blij het heerlik Haslindal vol romanties rotsespel, fraai gewas en opene dorpen; en de slingerende weg voert u tussen twee kristallige bergwanden, witbepluimd met vluchtende wolkjes, en ge rolt kletterend langs de goudkoepels van Well- en Wetterhorn de brede zonnepoort der vlakte binnen, onder de heldere welkomstgroet van hutten, boomgaarden, koeien en boterbloempjes.’ (blz. 14). Dat is overtuigend en aangenaam van ritme. Doch daarnaast zijn er afwijkingen als b.v. dit: ‘Midden in de lichtvloed uit de ramen, op de ronde tafel, torenend als een pagode, en overhangend als een korf, prijkt de fruitschaal met blauwglanzende eipruimen, perzikballen en slankzoete peren.’ (12). De tegenwoordige deelwoorden ‘torenend’ en ‘overhangend’, betekenen onhandigheid, het beeld ‘torenend als een pagode’ is te gezocht en, in deze gezochtheid, te simpel,
en ten slotte is het bijvoeglik naamwoord ‘slankzoet’ van een onmogelike estheterij. Zijn deze peren slank omdat ze zoet of zoet, dewijl ze slank zijn? Bestaat er een wisselwerking van bepaling tot bepaald-zijn, is daarmee van het ene element tot het andere een nuance uitgedrukt? Neen, dan is de koppeling slecht. In dezelfde zin horen tot deze slechte overvloed werkwoorden als: spokespelen (13) en reebokken (15). Huiverhijgen is reeds een beetje meer aanvaardbaar.
Joris Caeymaex is geen mystikus, zeker, maar de eenheid die er bestaat tussen het geschapene en de Schepper wordt in zijn natuurbeschrijvend proza schoon en gewoonlik aanvaardbaar uitgedrukt en met deze aanvaardbaarheid meen ik dat het aanvoelen van deze eenheid organies gegroeid is, zonder opzettelikheid. Maar van een dieper schouwen is zeker dit: ‘Juist in het midden der wouden is er als uit de hoge - zoals een schaduw der klampers die daar zweven - een grote kruisvorm neergevallen.’ (24)
Te midden van de baldadigheden van het jongkatholieke expressionisme (altans men noemt deze literatuur expressionisties), is dit toch een aangename verpozing. De houding van deze priester, die ook nog een goed woordje vindt voor het zo oude vadertje Pan en die wenst:
‘toch moet ik, Wereld, uw geleide niet missen op mijn hemelbaan...’
is niet onaardig en, meen ik, in onze letteren vrij oorspronkelik.