Henri 't Sas
Rijmelarij. Serie I. Brugge, Excelsior, 1927.
Deze rijmelarij loopt over het algemeen nogal vlot en soms zijn er aardige rijmen. Zeker er is beter in dit genre, zo niet hier, dan elders. Als hekelaar heb ik toch nog maar liever Tailhade en als chansonnier Couté of Bruant, vooral de eerste. Maar de schuld van dit ten-achter-staan valt wellicht maar voor vijftig procent op de auteur terug: immers, wat zou men in ons ‘Nederlandje’ beginnen met de verve van een Tailhade, de mildheid van een Couté? Neen, het kan heus moeilik anders: de nederlandse chansonnier of rijmelaar-zegger moet de degelike nederlandse wolletjes bezingen en zich daarover verwonderen, zo niet ergeren, dat ‘de boeven bioskoop en staatspensioen krijgen’, want Kees moet tot Jaap kunnen zeggen (je weet wel Kees de prokuratiehouder van Schimmelpenninck & Co, en Jaap van de firma Daendels, import-export en gros): ‘raak gezegd wat? heb je dat gehoord over de boeven?’ Henri 't Sas kent deze grenzen en hij eerbiedigt ze. Ja, hij overdrijft zelfs een tikje: waar het, voor het genot van de nederlandse toehoorder, zou volstaan een ode op de pantoffel te horen, schrijft Henri 't Sas er een over de warmwaterkruik. Het is waarachtig al te veel vlijt.
Wat zijn parodie op de moderne lyriek betreft, de rijmelaar mag ons geloven: er zijn heel wat aangenamer en treffender pastiches op deze lyriek mogelik dan dit wat hij ons biedt, d.i. midden het woord aan de regel te gaan, een paar hoofdletters en een spatiëring of twee. Een beetje dun, is 't niet?