Verzameld werk. Deel 4: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdBesprekingen en beschouwingen
[pagina 533]
| |
men van dezelfde soort, van de soort der simfonieën dus. En zoals de tietel, zo ook verder de gedichten, ja zo ook het motto dat, hoeft het gezegd, van Ruskin is. Een bundel met reusachtig veel goede wil en evenveel slechte smaak. Ik had het liever andersom. Maar voor Lemaire-Dens is het met de verhoudingen stellig anders gesteld: goede wil en sentimentaliteit motiveren voor hem voldoende de dichter en het gedicht. Wie weet is de vorm een stukje spielerei voor rijmelaars die wellicht niets beters te doen hebben. Maar die met het ‘eeuwige’ leeft en met het ‘eindeloze’ heeft andere zorgen. De oorspronkelikheid van deze dichter moge aan enkele van zijn kwalificatieven worden getoetst. Ik schrijf over: ‘pure klaarte’ ‘zilverende uchtendschijn’, ‘dicht besneeuwde velden’, ‘goddelik lied’, ‘hemelse muziek’, ‘teer geprevel’, ‘'t fijn geluid der vogels’, ‘'t groots gedruis van de zee’, ‘een eindeloos tapijt vol wondervolle bloemen’ (blzn 13-17). Maar, meen ik, er is weinig tegen een dichter in te brengen, die oordeelt: ‘dat 't al te vol gemoed
zich uiten moet
in tranen’
en verder zich de vraag stelt:
‘Waarom ben ik uitverkoren.’
Overtuigingen eerbiedigt men zoveel het gaat. En men vraagt zich bijgevolg, met de dichter, af: Ja, waarom is Edgard Lemaire-Dens uitverkoren? |
|