ondanks alles eindelik zegevieren zal’, om ipso facto zich als dichter te rechtvaardigen. Hij staat overigens met deze mening niet alleen. Van zijn stadgenoot A.J. Mussche, een dichter die van zich zelf getuigt dat hij ‘maar een sjofel kind is van een dag en nacht grommende fabriekstad’, heeft M.d.D. dàt geërfd wat ik noem: het ideaal van de averechtse stamboom. Dit ideaal impliceert dat je, in tegenstelling met de oudere strekking naar het aristokratiseren van je voorvaderen, tans daarnaar moet streven je familie zoveel mogelik in ‘het sjofele’ te situeren. M.d.D. is een ander, weliswaar nog jonge meester van de averechtse stamboom; hij schrijft:
‘Wij zijn als gij in ongezonde krot geboren, Wij zijn als gij de helden van de straat.’
Zoals gij het wellicht reeds onderstelt, is de dichter De Doncker, zonder enige reserve, kwistig met zijn goede raad. Het gebeurt hem dat hij onder de tietel Oorlogswee de mensen oproept tegen een ‘vreselike plaag’, waarbij het de lezer vrij staat te kiezen hetzij cholera, pest of typhus, maar waarmee, door de dichter, de oorlog wordt bedoeld.
‘Menselik inzicht’? Menselik zeker, maar inzicht, ziet ge, dat is wat anders.