Hilarion Thans
Passiebloemen. Mechelen, 1924.
Naar de bepalingen, die hem door een korrespondent werden gesteld, schreef Hilarion Thans deze Passiebloemen, zoals hij zelf toegeeft geen dramaties geheel, maar wel losse taferelen. Zij blijven meer het werk van een lyricus dan van een toneelman.
Men wenste ‘een Passiespel dat óók echte kunst zou zijn, maar eenvoudig en in het bereik van gewone toneelliefhebbers. Het moest kunnen opgevoerd worden zonder verandering van schermen, met weinig akteurs; opzet en taal bevattelik voor gewone hoorders.’ Deze bepalingen vooropgesteld, zo mag men zeggen dat Hilarion Thans in zijn taak slaagde. De verzen zijn verzorgd en natuurlik, de psychologie en de handeling elementair zonder banaal te worden. Men kan alleen zekere reserves maken voor een paar sceniese biezonderheden die zwak zijn, zo b.v. het optreden van Judas in het tweede tafereel dat ingeleid wordt door Judas' vraag aan Petrus:
‘Ge hebt het over mij, me dunkt?’ (blz. 52).
Waarop Petrus antwoordt:
‘Hoe? Judas! Gij hier!’
Zo iets herinnert te veel aan de elementaire uitde-slag-trekkerij, die, bij patronaatstukken, schering en inslag is. (B.v.: ‘Maar laat ons zwijgen. Ik hoor stappen. Hij komt.’)