Marc. R. Breyne
Zwart en goud. Met een huldegroet aan Paul Kruger 1825-1925, door Cyriel Verschaeve. Brugge, Excelsior, z.j., (1926).
Men weet niet goed wat bedoeld wordt wanneer de dichter en de uitgevers deze huldegroet van Verschaeve aan Paul Kruger de huiselike versjes van deze bundel voorafsturen. Evenmin begrijpt men het verband van het hier als frontispiece gereproduceerde Kruger-standbeeld met wat volgt. Daardoor lijkt dit boek veeleer op een magazine. Wellicht verkeert Marcel Romeo Breyne in de alleszins verkeerde voorstelling van een martelaarsidentiteit tussen hem en Oom Paul. Afgezien van die illuzie, blijft deze amalgamering van het heroïese en het huiselike eenvoudig smakeloos.
Er zijn tragiese dingen in die gedichten van Breyne: altans zo zal de auteur ze wel bedoeld hebben:
Als men alles ziet verzinken
huis en have en deugd en daad
en men plots bij 't zonnezinken
met zijn kunst alleen nog staat.
Als uw werk wordt stukgereten
en uw daden kwaad verdraaid
op de reinheid van 't geweten
't rood van snood- en boosheid laait,’
Inderdaad, wanneer zoiets gebeurt dat men met zijn kunst alleen staat en wanneer men bedenkt dat zoiets aan Marcel Romeo Breyne gebeurde, inderdaad, dan is men reeds ongerust bij de beste voorstelling van de onheilen die daaruit kunnen gebeuren. Geruststellend echter werkt de konstatering dat deze dichter zin voor afkortingen heeft. Op dit pad ontmoet men hem feitelik graag.