Verzameld werk. Deel 4: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdBesprekingen en beschouwingen
Over het werk van Paul JoostensDat het werk van Paul Joostens dat is van een dier schilders ‘die denken’, heeft de openbare meening en een harer voorzichtige woordvoerders, weze het dan ook vooralsnog smalend, waargenomen. Zoodus dat zij, spijts zij de term ‘een denkend schilder’ voor geweldig dom houden, toch ook wel het onderscheid vatten. Dit blijft hoofdzaak. Of zij het werk van den denkenden schilder naar waarde weten te schatten, of zij kritisch-nuchter genoeg zijn om naar het goede te zoeken in kunstuitingen die volgens de verstokte kunstbegrippen der steeds achterblijvenden moeten verkeerd zijn, - in kritiek is het goede zoeken steeds beter, het goede vinden moeilijker dan in tegenovergestelde richting werken, - is slechts bijzaak, omdat, wij zeiden het reeds, de mode tardigraad is en steeds op den werkelijken tijdgeest ongeveer de tijdsruimte van een geslacht achteruit. Gehoond worden door deze aan een systeem-vastgeketende menschen kan niet anders dan spreken ten gunste van den ‘nieuwlichter’; lof beteekent dat de nieuwgekomene trouw blijft aan de gehuldigde conventies; brandmerkt hem als onpersoonlijk. Joostens is dus wel degelijk een denkend schilder. Bij zijn werk is de reeds zoo vaak herhaalde, tot een gemeenplaats der kritiek geworden karakteriseering van het Vlaamsch-artistiek temperament weer voor te brengen: het wentelen tusschen de twee polen, sensualisme en mysticisme. Het eerste heeft Joostens de stad ingedreven, maar het is ook weldra slechts van transcendentalen aard in hem gebleken. Het diep ingetogene van den monnik is hem bijgebleven. Hij is een kunstenaar van uiterst godsdienstigen aard: zijn werk is het resultaat van lange meditaties over het eeuwige ‘waarom?’ der dingen. Zijn denken, zijn leven, dus zijn werk, - kunst en leven zijn in hem gelukkig geen dualisme, - is zwijgzaam naar binnen gebald. Men zal overigens spoedig merken, juist in zijn manier van de stad, het rumoerige leven te schilderen, of te teekenen, dat het ingetogene het op het uitbundige gehaald heeft Het rumoerige stadsleven wordt steeds getemperd door Joostens' ingetogenheid, het lawaaierige door de zwijgzaamheid van den mediteerenden monnik. In Foor zoekt de schilder nog het rumoerige van deze kermis samen te dringen, hetgeen hem echter niet gelukt; maar weldra zal het blijken dat de onbevolkte straat van een groote stad meer in verhouding met zijn persoonlijkheid is. Hij begrijpt ze beter, vollediger. Nog beter in reliëf wordt dit karakteristieke in het werk van Joostens gebracht, wanneer men het even met het juist voorafgaande tentoongestelde werk van Floris en Oscar Jespers vergelijkt, vergelijking die zich door de geweldige kontrasten die zij biedt, opdringt. Floris en Oscar Jespers zijn uitbundig levenslustig, levensdolle kunstenaars; het is overigens deze karakteristiek die hen zoo dicht naast Wouters plaatst, meer dan welke technische verwantschap ook die men in hun werk per se met dezen schilder heeft willen ontdekken. Floris Jespers heeft het zinnelijk genot van de vruchten die hij schildert; vermaakt zich in het karikaturiseeren van het typische in het objekt. Zoo ook Oscar Jespers, met daarbij de vreugde van het werken in de zware ‘matière’. Kontrastaal daartegenover staat Paul Joostens' persoonlijkheid, dus ook zijn werk; ontkennen dat zijn werk het resultaat van zijn persoonlijkheid zou zijn ofwel beweren dat Joostens een onpersoonlijk kunstenaar is, ‘bijna gansch zijn werk het resultaat zou zijn van een heele hoop reminiscenties’ is, zooals een Duitsch criticus | |
[pagina 508]
| |
zeer goed formuleerde: ‘in dezen vorm gezegd, eenvoudig onzin’Ga naar voetnoot1. Vreugde heeft hij niet om het geschilderde; hij werkt naar absolute waarheden, theoretiseert. Verder dan lijn en kleur strekt zijn mediteeren, verder dan hetgeen men wel soms zijn ‘vak’ wil heeten; - daarom is een psychologische studie over Joostens ook eerst en vooral, de technische voorafgaande, noodzakelijk. Over heel zijn werk ligt het mediteerend-ingetogene. Rijk van een innerlijke rijkheid. Godsdienst in dezen diep-innerlijken zin is de hoogste vorm van rijkdom. St. Franciscus van Assisen is de rijkste kunstenaar. Rijker, schooner dan welke zinnelijkheid is de prediking van Franciscus. Ik denk op Franciscus, bij het werk van Joostens. Zijne prediking (symbool van zijne hoogste godsvlucht, de liefde voor al wat leeft, gezegd aan al wat leeft) komt mij levendig voor den geest wanneer ik me ook Joostens' werk Ontwaken voor den geest roep. Beide werken zijn hoogtepunten van godsvlucht. De ziel saamgedrongen naar de goddelijkheid gebald. De rijzende figuur in Joostens' werk aldus, als ‘de ziel gansch naar God gericht’, volgens de lithurgische uitdrukking, is hier als een synthese van 's kunstenaars meditaties. Het is zijn vlucht naar de goddelijkheid, evenzoo volledig, spijts misschien minder eenvoudig en daarom volgens de huidig aangenomen begrippen van godsvlucht minder vroom, dan het piëtisme van den H. Franciscus van Assisen. Dit doek is mogelijk wel ideëel het meest kompleet van Joostens' werk. Het meest persoonlijk in geestelijken zin. Technisch echter geenszins. In de samenstelling heeft de kunstenaar zich laten verleiden door een onpersoonlijk en valsch begrip van het dekoratieve. Heeft de oeroude stereotypen naar voor gehaald, hetgeen op zichzelf geen zonde is, - maar meer dan dit ze toegepast zonder ze minstens eerst persoonlijk aangepast te hebben. Zoo komt het werk, niettegenstaande zijn groote persoonlijkheid, tengevolge van de tot een manie geworden zucht naar symmetrie, ook in toonladders, die daardoor irreëel aandoen, aangebracht zonder dat zij in het doek tot vleesch en bloed worden, technisch niet als zeer oorspronkelijk voor. Hetgeen bewijst dat zelfs een groote persoonlijkheid, die ik hier, zonder lichtvaardigheid of althans zeker zonder hartstochtelijkheid, naast de hooge godsvlucht van Franciscus plaatste, zich niet onmiddellijk tot in een oorspronkelijke techniek opwerkt. Echter is het zeer te betreuren dat men beide begrippen verwart. Meer oorspronkelijk is zijn interpreteeren van evenwichtigheid in zijn reeds goed geslaagde dekoratieve samenstellingen Morgend en Avond. Het systematisch maniëristische verdwijnt. Samenstelling streng naar een centraal intensiteitspunt gewerkt, evenwel niet meer een stereotiep, wel volgens een persoonlijke construktie. Wat hem duidelijk van het voorgaande geslacht scheidt, is dat vorm en kleur in zijn werk een even gewichtige rol zullen spelen. De lijn bekomt een gewichtige rol; de lijn om de lijn. Dit begrip, dat een lijn mag aangebracht worden enkel om hare schoonheid en hare noodzakelijkheid in het doek en uitsluitend voor het doek, vrij van de banden der natuur, en dat ook Joostens logisch tot het doek Futurisme gebracht heeft, wanneer hij logisch blijft doordenken hem zal verplichten veel van de techniek der cubisten aan te passen; dit begrip vinden wij reeds in een zijner oudste werken toegepast. Loulou plaatst hij volgens de aangename sierlijkheid van den vorm, niet met de intentie op de een of de andere wijze de natuur te benaderen. In dien zin volgen de meeste der exotieke teekeningen van Joostens. Zonderlinge ineengewerkte lichamen, aldus om de heerlijkheid, om de lenigheid der beweging. Dit wijst weerom daarop dat Joostens minstens reeds principiëel zeer dicht naast de orphische cubist Marie Laurencin staat. Het hoogtepunt in Joostens' werk is in deze richting te zoeken. Stappen zijn: Stille tijd en Harem. Gauguin was hem soms een goede meester. Het hoogtepunt is Weeldevruchten. De vorm om de vorm. De kleur zelfstandig maar met een functie als vorm. Daarom kleurvlakken, toonen en gamma's. Ideëel is Futurisme nog een stap verder. Natuurlijke konsekwentie en bewijs van Joostens' artistieke lenigheid. Een waarborg dat Joostens, verder in deze richting, in de toekomst nog werkelijk ‘nieuw’ werk zal leveren. |
|