II
Deze twee kunstenaars hebben heel veel gemeen. Rond hun werk heeft de kritiek vaak over invloeden gesproken; men vergat er echter een. De meest essentiéele invloed die in beider werk te bespeuren valt is namelijk de dubbele, door dit feit zelf geneutraliseerde invloed van Floris op Oscar en van dezen weer op den eersten.
Floris Jespers, een denkend schilder; Oscar Jespers, een denkend beeldhouwer. Deze gemeenschappelijke hoedanigheid is de voornaamste faktor die hen van de voorgaande generatie scheidt, hen anders maakt. - Dit behelst geen verwijt voor de XX-generatie, daarom zeg ik: anders maken, en niet beter of slechter. - Maar dit ‘anders zijn’, en spijts het dan ook sommigen zeer ten onrechte als een pose mag voorkomen, dit ‘anders zijn’ is voor elk komende persoonlijkheid een levensnoodzakelijkheid. De tijd maakt dan dat in het algemeen de markante persoonlijkheden van een geslacht door enkele globaal kenschetsende trekken van de vorige generatie gescheiden worden.
Tegenover de voorgaande meer objektieve generatie is deze van heden meer denkend. Dit is het groot markant verschil. Niet in den zin van een theosophische betrachting, geen Delville-navolgers. Maar tegenover de bloot-objektieve opvatting van de luministen-generatie, is de huidige van theoretiseerenden aard. Tusschen een manier van schilderen en een theorie ligt een groote ruimte.
De Jespersen zijn begonnen in de objektiviteit van het vorige geslacht. Tusschen de vorige en de huidige stond Ensor. Ensor is in dezen zin wat wij zouden kunnen heeten een mobiel kunstenaar. Hij was de eerste die hun een andere weg wees. Dat er iets meer was dan de bloote objektieve schildering van ‘mooie plaatsen in mooie momenten gezien’. Ensor's kunst is meer literair dan die van zijne tijdgenooten, zoo zijn etsen: De katedraal, Hop-Frog, de Slag der Gulden-Sporen. Ook zijn Maskers (Les masques scandalisés, L'étonnement du masque Wouse). Deze eigenschap van Ensor is voor de huidige generatie essentieel geworden.
Maar Ensor blijft m.i. steeds buiten zijn tijd. Van de luministen-generatie behoort hij niet tot deze en is ook niet van de komende. Hij blijft het typus van den buitenstaander.
Wegbepalend zijn Van Gogh en Cézanne. De eerste de baanbreker, de tweede de zuivere theoreticus. Van invloed uit invloed kwamen de denkende schilders: Derain, Matisse, Braque, Picasso, en Weisgerber, Pechstein, Chagall.
Ook de Jespersen, - want beiden blijven in hun evolutie nauw verwant -, bleven niet staan. Rik Wouters was een stap verder dan Cézanne en door Rik Wouters zou het hun mogelijk worden weer verder te gaan. In de allerlaatste periode van Flor. Jespers is er meer invloed van Matisse en Geo Dupuis dan wel van den te vaak geciteerden Ensor-invloed. Ook deze meer en meer synthetiseerend werkende theorie zal in het werk van Oscar zijn toepassing vinden.
‘De kunst gaat terug tot een gebalde synthese’ had ik reeds eenmaal de gelegenheid te schrijven.
Wanneer men het werk van Oscar en Floris Jespers nagaat zal het niet moeilijk zijn in beider evolutie ditzelfde streven te onderlijnen. Beiden willen hun werk van het overvloedige decorum ontlasten, en tot de meest streng geconcentreerde synthese herleiden. Dit is hun niet slechts een zoeken, resultaten in deze richting blijven: De groene spiegel van Floris, De man met de trui van Oscar. Dat zij verder moeten gaan in den zin die hun evolutie nu volgt is natuurlijk voor hen levensnoodzakelijkheid.
Dit in détail toelichten doen wij in het volgend artikel, waar wij over beiden afzonderlijk zullen handelen.