legt den nadruk op de voornaamste eigenschappen van het getypeerde. Wij deden reeds opmerken dat zulks zelfs dadelijk tot de meest-oningewijden sprak. Maar zijn typeering is slechts partiëel, een gedeeltelijke durf dus, van één tot drie kwart. Het verschil ligt hier in. In een boerenschilderij accentueert Melsen eenige typen, daarmee gedaan, in plaats van een boerenmidden gansch volgens zijne typische eigenschappen te doen herleven. Hier manifesteert zich Melsen's inkonsekwentie. Wanneer hij een paar figuren getypeerd heeft, dan denkt hij reeds meer dan voldoende op de essentiëele eigenschappen aangedrongen te hebben, vergeet dan het milieu evenmatig en logisch naar hetzelfde karikatuur-princiep te bedeelen. Het einde van zijn durf tegenover zijn eigen picturaal conventionalisme. Het gevolg daarvan is dat hoekjes, figuren in werken van Melsen zoo oneindig veel beter zullen zijn dan het geheele schilderij. Zoo is er bijv. een doek dat De steedsche of mogelijk ook De coquette moet heeten; ik heb het schilderij vrijwel lang bekeken, zonder speciale bedoeling; welnu van het samenstellen is me niets biz. bijgebleven, enkel herinner ik me hoe het was, zonder karakteriseerende détails te kunnen geven. Alleen de op het gelaat van het moedertje veruiterlijkte gedachtengang is me levendig bijgebleven.
Melsen typeert zijn menschen, maar niet, of stellig niet met de personen in evenredigheid, de omgeving rond hen. Het beste voorbeeld daarvan blijft de Boerenkermis. Elke boer, verbruiker of danser om het even, is geaccentueerd, naar zijn bizondere agrarische eigenschappen gegeven, dat lijdt geen twijfel. Let wel, hij typeert elke boer, niet de boeren. Zulks draagt er dan eerst en vooral reeds toe bij het schilderij los te doen voorkomen, niet naar een centrum gebald ééngevoel, hetgeen feitelijk in dit doek toch de stemming moet wekken, - daarom wordt in princiep de losse, niet naar een centraal punt, dat in het werk staand of daarbij gedacht wordt, manier niet veroordeeld. Zoo bijvoorbeeld Bosch, Memling. Enkel in de meeste gevallen blijkt deze manier praktisch op minder goede resultaten uit te loopen. Maar wanneer nu elk der boeren getypeerd is, denkt de kunstenaar hier zijne taak ten einde en het dekor krijgt niet als naar waarde. De omgeving mist dan ook het essentiëele: de saambindende kracht. Daarmeê is het doek, hoe aantrekkelijk ook in zekere typen, hoe volmaakt in détails, als geheel, als stemming, als atmosfeer, als ‘Boerenkermis’ dus onvolledig. Het is niet de Boerenkermis, het kan hoogstens een boerenkermis zijn.
Eenvoudig, maar geweldig doet Van Gogh het milieu meêleven. Men neme als voorbeeld het doek Een koffiehuis. De lampen, het biljart zijn naar hun communikatief dynamische waarde gegeven, d.i. volgens de stemming die zij werkelijk voortbrengen en representeeren; niet volgens hunne statische machteloosheid. Dat maakt het koffiehuis - om na de verdediging van de picturale vrijheden, er ook eens een literaire te gebruiken, - van vleesch en bloed.
Deze durf ontbreekt Melsen. Gebrek aan picturale logica, of gewoonweg onlogisch. Voor naar hun essentiëele eigenschappen op het schilderij geaccentueerde typen is de aandikking, d.i. in dit voorbeeld de bezieling, van de rondom deze typen geplaatste levenlooze voorwerpen, levensvoorwaarde; het water voor de visschen. Objectief is Melsen. Psychologisch te verklaren, schijnt het, door het feit dat Melsen te midden der boeren, Brusselaar gebleven is. Bral zooiets natuurlijk, het zou eenvoudig een sterkere, bewuste objektiviteit ontkennen zijn.
Het palet van Melsen is wel rijkelijk voorzien, maar tusschen dit en een kolorist te zijn is er wel ruimte. ‘Dat kleur alles zijn zou’ is een vooruitzetting waaraan zelfs Ensor niet meer zou gelooven. Wij verlangen van Melsen niet de koloristische handigheid van een Claus of een Van Rysselberghe. Maar dit: meer artistiek, meer voornaam, ik zou bijna zeggen niet zoo klein-steedsch. Zoo waren de Dansende meiden misschien wel flamboyants, maar ook gewis armoedig.
In de teekeningen was er voor belangstellenden veel te turen.
Het is nu enkel onze bedoeling geweest iets over den aard der kunst van Melsen te zeggen; hadden wij de mooie schilderijen van de tentoonstelling willen beschrijven, ‘beliteraturen’, dan hadden wij nog heel wat plaats noodig. Om op de kwaliteiten van werken als het zeer essentieel-bepaalde Koude nevel te drukken, blijft ons echter geen plaats. Overigens kunnen wij ons, wat dit betreft, wel bij den lof der recensenten aansluiten, om te sluiten.