De hinderlaag
Tooneelspel in 4 Bedrijven door Henri Kistemaeckers
Het bestuur van den K.N.S. moet wel vast overtuigd zijn dat zijn gezelschap speciaal uitblinkt in het Fransch salon-repertorium, om net zoo halsstarrig als een eerste-broekvent op een trom roffelt, aanhoudend het Antwerpsch publiek dit genre ten beste te geven. En dit publiek moet in zijn tooneelvoorkeur wel het uitgelezen alter-ego van het bestuur uitbeelden.
Nu, de eene overtuiging is de andere waard. Best. M.i. heeft de opvoering van De hinderlaag er niet toe bijgedragen ons te overtuigen dat het gezelschap van den K.N.S. speciaal in deze stukken uitblinkt. Veel beter zijn zij in Het zevende gebod, in De opgaande zon, en dit strekt hun voorwaar tot eer dat zij meer hun gading vinden in moeilijke psychologieën, als in dit laatste stuk, dan wel in Fransch-particularistische oppervlakkigheden. Het klatergoud-schitterende van deze Fransche tooneelstukken, die toch slechts een deel, het meest mediocre, van de Fransche tooneelliteratuur vormen, is voor het bestuur van den schouwburg misschien wel een hinderlaag. En daar vooral dient men zich voor te hoeden.
Mevr. Dilis (Sergine) had een zeker niet gemakkelijke rol te spelen. Zonder dat deze creatie te Antwerpen in hare loopbaan een schitterend punt mag geheeten worden, heeft zij de rol toch zeer degelijk weergegeven. Mevr. Bertrijn (Christiane) was in het eerste bedrijf, en hier ligt de fout ook wel eenigszins aan den schrijver, niet important genoeg. Zij blonk niet uit, zooals het feitelijk wel hoorde, wist niet in dit bedrijf reeds de groote rol, die zij later zou te vervullen hebben, te laten veronderstellen. Dat gaf een leemte. In het tweede bedrijf was het als naar wensch, dus de gewenschte Christiane. Mej. Bertrijn (Anne-Marie) kleurde heel lief haar spel, soms was het zelfs geestig. Ook niet bewust van haar waarde was Mej. Janssens in de rol der groote zangeres Agnès Morel. Hier hoorde, geloof ik, werkelijk een ‘Quel-air-je-me-donne’-spel. Dat ontbrak. Haar houding tegenover Tscherkoff mocht meer hooghartigtoenaderend. Mej. Vervoort (Dolly d'Espéreux) was te vaag. Een Fransche actrice in deze rol had stellig middel gevonden zich te laten opmerken. Dat was, volgens het stuk, zeer noodzakelijk. Bijzonder om het ensemble.
M. Bertrijn kwam ons bij oogenblikken vermoeid voor. Daardoor was misschien zijn spel soms ongelijk. In het eerste bedrijf geldt voor hem, zoowel als voor de meesten, dat hij bepaald niet schitterend was. Het blijft een immanent in het Fransche psyche te schitteren. Guéret, Fransch automobielfabrikant, moest dus schitteren. Vanaf het tweede bedrijf, wanneer hij meer innerlijk gebeuren te exterioriseeren had, was hij beter. Den heer Cauwenbergh (Robert Marcel) komt ditmaal, zonder voorbehoud, grooten lof toe. Op elk oogenblik was hij goed, bepaald psychologisch juist. In het eerste bedrijf was hij juist zoo salon-schitterend, als het zijn in zekere mate nederige rol paste. Dat hij bijv. als salon-held den zeer door de vrouwen geliefden Marcel Hermès in de schaduw stelde, was niet omdat hij te handig was, maar wel omdat de uitbeelding van den heer Van Roy te onhandig voorkwam. Plastiek en mimiek waren bij den heer Cauwenbergh tot in de minste détails verzorgd. Ook de metamorphose van het eerste tot het derde bedrijf was degelijk, iets wat we