door een prisma. Hij offert niet veel aan de luxe-schouwburg-habitués, dat is stellig, en moest zij nu niet onder den invloed van een ander deel van het publiek komen, dan zou zijn objectiviteit als auteur er bij gewonnen hebben. Dit is gewoonlijk het geval niet: Heijermans houdt wel van het engelenbak-applaus, het is een andere invloed, en daarom reeds gelukkig, maar een invloed blijft het gewis. Het stuk beweegt zich dus niet vrij, het is beïnvloed, ligt aan ketenen, al zijn die ketenen dan ook te verkiezen boven die van de kapitalistische genieters. De engelenbak-mentaliteit is nochtans ook geen ideaal; daarom zeiden wij dat H. niet kritisch-nuchter is, hij kijkt door een eenzijdig prisma. Van zijn geestesgenoot Shaw kon hij in deze zaak wel wat leeren.
Door deze invloed gebeurt het dat een groot deel van H. Heijermans' werk soms het stereotype nabij komt. Dit is speciaal geldend voor zijn stukken Op hoop van zegen, Het zevende gebod, Beschuit met muisjes, Bloeimaand. Elke uitbeelding moet duidelijk tot de meest elementair ontwikkelden spreken. Dat moet. Daarom gebruikt H. middeltjes die pakken. Daarom zegt Kniertje: ‘De visch wordt duur betaald’ en drukt Bart, in het Zevende gebod, zijn misprijzen voor vader Dobbe met een flinke ‘Bah’ uit. Het is een argument dat pakt; het paradijs verwacht het met ongeduld en breekt, zoodra het gezeid is, in enthousiast applaus uit. Daarom ook houdt Heijermans zich liefst bij de algemeen gekende wantoestanden.
De kunst gaat terug naar een gebalde synthese. Dit heeft gegeven het expressionisme in schilderkunst, zal in literatuur en tooneel de sobere handeling zijn van juist, maar simplistisch geanalyseerde complexen. Heijermans' werk is warm, brutaal soms, niet vrij van pathos. ‘Het heeft ons hart’ misschien, wil het stellig hebben, en dit,- hetgeen na het opvoeren van een stuk als Het zevende gebod wel dikwijls het geval is -, het verbreken, - in welk voordeel ook, in dit voorbeeld in het voordeel van het gevoel, - van de harmonie tusschen geest en hart, is zeer habiel. Den auteur kunnen wij dit niet ten kwade duiden, zooals sommige critici dit deden. Indien het stuk zoo inwerkt, dat de geestelijke harmonie verbroken wordt, dan is zulks aan de onharmonisch ontwikkelde geest van den recensent te verwijten, dan is objekt en subjekt in hem niet meer in normaal evenwicht.
Dit echter: ‘zijn’ publiek bij zijn gevoelige zijde weten te vatten, moet men ook van dichtbij beschouwen; dan wordt het weer, van het standpunt van den auteur, weer eene op de modekunst noodzakelijke reactie. Het is waarschijnlijk toch, dank aan H.H., dat wij nu zoo tegenover zijn werk kunnen staan. Meer dan dit en dichter bij ons is het ook als reactie op de ‘l'art pour l'art’-theorie. In essens is het werk van H. veel machtiger, dan van welke détail-zijde ook beschouwd. H's werk is een mijlpaal in onze literatuur. En onze literatuur is toch enkel de wereldliteratuur van ons standpunt uit gezien. Dit is het werk van H. vooral. Daarom houd ik er van. Het is meer dan datgene wat door tijdelijke literaire kieskeurigheden kan goed- of afgekeurd worden.
‘Reiken we mekaar niet van geslacht tot geslacht de hand’ vraagt H. zich af.
Ja dat doet hij. Van zijn tijd naar de toekomst, zoo is de weg. Dit is essentiëel. De dekoratie is nog steeds, - wie weet of het niet beteren zal? - aan omstandigheids-nuancen te zeer onderhevig en wie denkt dat hij geheel vrij staat is een merkwaardig autogobeur.