men? Dit lijkt me toch veel meer een ‘conditio sine qua non’ om een fatsoenlijk stuk te schrijven. De kwaliteiten van H. Bataille zijn die van een behendig tooneelschrijver; niet van een groot dramaturg.
Met de stukken van Bataille wordt de wereldliteratuur niet verrijkt, zij behooren, geloof ik, tot een voorbijgaande modekunst. Het is losse, ik zeg niet frivole, kunst; niets compact, niets saamgedrongen; de woorden hollen soms voort zonder beteekenis. Wanneer recensenten H. Bataille een plaats gunnen naast de groote tooneelschrijvers van onze eeuw, - Ibsen, Strindberg, Gorki, Simons-Mees, Jammes - dan geloof ik waarlijk dat zij van hun ambt een lolletje maken.
De rol van Fanny Armaury was voor Berthe Bady geschreven. Dit zegt reeds genoeg dat Mevr. Dilis voor een zware taak stond; een rol voor een actrice bepaaldelijk geschreven, blijkt wel minder aanpasbaar. En toch was mevr. Dilis heel goed Fanny Armaury. De rol is gegaan in climax tot het einde van het derde bedrijf met een gedempte vierde akt als epiloog. Zoo wordt het door 't fransch tooneelstuk geëischt. Mevr. Bertrijn, als Diane, was zeer gepassionneerd; Mevr. Noterman de beste van het ‘Charence-geslacht’. Ook goed was M. Bertrijn's uitbeelding van Marcel; iets meer Hertog hadden we den heer Edw. Gorlé gewenscht, biz. in het derde bedrijf. De twist in dit bedrijf is een moeilijk brok. Ook geldt dit in drie voor M. Cauwenbergh, anders begreep hij goed zijn rol en bleef nederig op het tweede plan. M. Van Thillo wist dat hij een pastoor van de hooge wereld was en dit strekt hem tot eer. Zijn iets of wat precieus beschaafde taal kwam hem hier goed van pas.
De vertaling vlotte. Hier en daar mochten een paar termen juister vertaald. Er is immers spraak van ‘Abbé Roux’. In een dialoog zal men hem dus ‘Eerwaarde’ noemen, niet ‘Mijnheer Pastoor’. Dit gebeurt enkel in plattelandsch-gemeenten. Regie opperbest.