Verzameld werk. Deel 4: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdBesprekingen en beschouwingen
Hugo von HofmannsthalHet kan misschien vele menschen verwonderlijk voorkomen dat wij, op dit oogenblik, in deze omstandigheden, nog een piëteitvol in-memoriam voor een Duitschen dichter - althans een dichter die zich in het Duitsch uitdrukte, of zijne poëzie in haar innig wezen Duitsch was, valt te betwijfelen - schrijven willen. En hoe verwonderlijk het ook schijnen mag, toch moet het ons van het hart, toch willen wij dezen dichter eene laatste hulde brengen, hulde die des te sterker zal zijn wijl zij gezegd werd in de omstandigheden, die zijn volk voor ons alles behalve sympathiek hebben gemaakt. Gelijk in ons dagblad Charles Péguy en Alain-Fournier gehuldigd werden, alleen om hun wezenlijk dichter-zijn, zoo ook moet gehuldigd worden Hugo von Hofmannsthal, als intense dichter, torenhoog verheven boven al de andere Duitsche dichters van zijne generatie. Als korte inleiding tot zijn werk, willen wij eerst eene beknopte bio-bibliographie geven. (Omstandige levensschetsen laten we aan meer kompetente personen, die niet nalaten zullen den dichter 'n heele boel hoedanigheden en gebreken toe te schrijven, dit natuurlijk in verhouding van zijn werk). Hugo von Hofmannsthal werd geboren te Wenen, den In Februari 1874. Hij studeerde eerst in de rechten, daarna in de letterkunde. Het was in 1892 dat hij zijn eerste werk Gestern uitgaf onder het pseudoniem Theophil Morren. In 1899 gaf hij uit Theater in Versen. Daarop volgden de kleine dramas: Der Tor und der Tod, Der Kaiser und die Hexe, Der Tod des Tizian. Voorts schreef hij meerdere kleine gedichten en inleidingen, meest in proza, voor tooneelspelen van Sophokles, Aristophanes en ook voor een Jan-Klaasspel. Ook vertaalde en bewerkte hij: Alkestis, naar Euripides, Oedipos en Elektra naar Sophokles. Zijne volledige gedichten alsook zijne kleine tooneelspelen en inleidingen, werden heruitgegeven door het ‘Insel-Verlag’ onder titel: Die Gedichte und kleine Dramen. (Leipzig, 1912). En nu wij deze korte bio-bibliographie gegeven hebben, willen wij ook nog, en dit vooral - weze het dan ook bondig en zekerlijk onvolledig - de figuur, de buitengewone beteekenis van Von Hofmannsthal in de Duitsche litteratuur, voor onze lezers uiteenzetten. Gevormd door Stephan George en diens ‘Blätter für die Kunst’, onderging Von Hofmannsthal buiten George's invloed, dien van Mallarmé en onrechtstreeks, dit valt niet te loochenen, dien van Jules Laforgue. Van den invloed die Maurice Maeterlinck op hem zou uitgeoefend hebben, gelijk eenigen die staande houden, is, naar ons inzien, heel weinig te bespeuren. Aldus gevormd door de Fransche symbolisten en door hunnen inleider en navolger in Duitschland, Stephan George, was Von Hofmannsthal de voortzetter en de vollediger van dezes kunst. Op dit oogenblik, was hij in zijn land de zuiverste vertegenwoordiger van die moderne strekking in de letterkunde, algemeenlijk gekend onder den naam van ‘symbolisme’ en soms ten onrechte met den naam van Dekadentie betiteld. De kunst der symbolisten, zoowel in Frankrijk als in Duitschland, was eene noodzakelijke reaktie; het was de hernieuwing der litteratuur; eene periode, sommigen willen ze grotesk heeten, die absoluut komen moest. Het is dus wel gek deze | |
[pagina 418]
| |
richting Dekadentie, d.w.z. eindval, te heeten. Nochtans onderging Von Hofmannsthal niet uitsluitelijk den invloed der Fransche en Duitsche symbolisten. Hij ook heeft gevoeld de bekoring van het reine rythme der Ouden, gelijk Jean Moréas en Francis Viélé-Griffin dit gevoeld hebben. Maar meer nog dan zijne Fransche ideegenooten heeft hij van de Grieken meegedragen. Van hen heeft hij geleerd zijne melancholie te verbergen achter een masker van spottende blijgeestigheid. Achter dit masker moeten wij dan het angstige lijden van den dichter ontdekken. Maar naast de kennis van de Ouden, had Von Hofmannsthal ook grondig de middeneeuwen bestudeerd, want merkelijk is het hoe hij wist partij te trekken uit het sensuele, pantheïstische karakter dezer eeuw, gelijk Paul Claudel het mysticisme van dien tijd heeft weergegeven en gelijk J.K. Huysmans ons het cerebrale, het pseudo-wetenschappelijke van dien tijd schonk. Eindelijk willen wij nog aanhalen de voorliefde die de dichter gevoelde om zijne dramas en gedichten in een Böcklinsch dekor te situeeren. Hooger schreven wij reeds dat Hugo von Hofmannsthal torenhoog verheven staat boven de dichters van zijne generatie. Buiten Rainer Maria Rilke, kan geen enkel der jonge Duitsche dichters noch door kracht, noch door rythme, noch door gedachten, sterk en kloek, en dan weer teer en zwoel, gelijk een serrebloem, het halen bij Von Hofmannsthal. Zijn kunst is een zuiver streven naar schoonheid en innigheid Innig en oprecht is zijne liefde voor alles wat rondom hem leeft, voor bosschen en weiden, voor zon en winter, voor al de menschen, van vroeger en nu, voor de visschen in de klare waters en voor de vogels in de blauwe lucht. H. von H. is een volledig pantheïstisch dichter. En onwillekeurig komen mij nu deze verzen van den dichter te binnen: ‘Und Kinder wachsen auf mit tiefen Augen,
Die von nichts wissen, wachsen auf und sterben,
Und alle Menschen gehen ihre Wege.’
(En kindren wassen op met diepe oogen,
die van niets weten, wassen op en sterven,
en alle menschen gaan langs hunne wegen.)Ga naar voetnoot1
Zoo is het met den dichter gebeurd. Hij was een klein kindeken met innig, diep wezen, in droeve tijden gestorven. Heel weinige menschen zullen zich om het doode kindeken bekommeren; immers, allen vervolgen hunnen eigen droeven lijdensweg. |
|