noodlottiger dan die van den oudsten.
Alain-Fournier was een teer, fijnvoelend kunstenaar. Zijn eerste groote roman, nu ook, ongelukkiglijk zijn laatste, Le grand Meaulnes, kan als een der beste werken doorgaan, van het genre dat met den naam van ‘Neo-Romantiek’ bestempeld wordt. Het is de geschiedenis van eenen ongelukkigen jongen, die ver van alle werkelijkheid levend, zijn droombeeld achtervolgt en, daar hij het niet bereiken kan, een steeds onvoldane zwerver wordt. Over de losse vertelling hangt dikwijls een waas van onzeggelijke droefenis. Het is dan ook, alhoewel soms onvolmaakt en onvolledig van konstruktie, bizonder menschelijk werk. Nu het noodlot het zoo gewild heeft kan dit boek doorgaan als Alain-Fournier's onbewusten zwanenzang.
Alain-Fournier had gehoopt met het boek Le grand Meaulnes den prijs der Académie de Goncourt voor 1913 te bekomen. Zijn voornaamste tegenstrever was Léon Werth, de schrijver van La maison blanche. Tienmaal werd er gestemd, en telkens behaalden de twee schrijvers bijna hetzelfde getal stemmen. Eindelijk kwamen de leden der Académie de Goncourt overeen aan eenen tweeden rangs romanschrijver, Marc Elder, den prijs voor 1913 toe te kennen. Zoo gaat het dikwijls in de Fransche officiëele kunstenaarswereld, om innerlijke twistjes te vermijden, worden veelbelovende talenten opgeofferd.
Een merkelijk verschil tusschen de twee gesneuvelde schrijvers bestaat ook hierin dat Péguy reeds een groot gedeelte van zijne taak had kunnen volbrengen, terwijl Alain-Fournier slechts een bizonder merkwaardig debutant was. Voor hem kan het vers van den modernen mystieker: ‘Heureux les épis mûrs et les blés moissonnés’ dan ook niet gelden. Hij immers was geen rijpe korenaar en hij diende dus ook niet weggemaaid. Zijne dood is voor hem zoowel als voor zijn land een groot ongeluk geweest.
Door deze herinnering willen wij aan den jongen Franschen schrijver eene laatste hulde brengen. Zijn boek zal ons door goede en slechte dagen bij blijven als een frisch en juveniel werk. Het wezen van dezen schrijver, gelijk zijn ongelukkig einde, zal, innig met het boek verbonden, blijven voortleven. En vermits zijn werk door de werkelijke droefenis die onder oppervlakkige blijgeestigheid bedolven ligt, zoo echt Fransch is, hopen wij enkel nog dit ééne: ‘dat Alain-Fournier in vrede ruste in zijn zonnig vaderland’.