Taalbroederlijkheid in Nederland
Meermaals, lang reeds voor het uitbreken van dezen oorlog, hebben de Vlamingen kunnen bestatigen hoe weinig het rasbewustzijn in Holland doorgedrongen was, hoe weinig de Hollanders zich om taalbroederlijkheid met Vlaanderen bekommerden en hoe erg snob zij zich gedroegen in het willen brabbelen van vreemde talen, die zij dan nog in het algemeen zoetjes weg den nek om wrongen. Bij sommigen kwam het er op aan Engelsch te praten, dit ter eere der menigvuldige Engelsche toeristen; bij anderen Duitsch, dit naar ik gis in den grond toe te schrijven aan de gemeenschap van godsdienst van een deel - het Germanofiel deel - der bevolking; nog anderen trachtten Fransch, dat in Nederland dikwijls geld als de taal van België, te spreken. Iedereen weet dat de Nederlandsche schouwburgen, in Holland, leven in eenen voortdurenden schrik voor het faillissement, terwijl de Fransche Opera en de Duitsche Operetten-schouwburg goede zaken maken. Aldus verdwijnt soms bij de voor het overige opperbest geïntentionneerde luidjes het rasbewustzijn en de stamfierheid voor wat snobisme en wat uithangerij.
Niet zelden zagen de Vlamingen Franschgezinde dagbladschrijvers schermen met de woorden, geschriften en interviews van Hollandsche voormannen. De intellektueele Vlamingen hebben dan ook hunne Noordervrienden de kwaal aangeduid, er bijvoegend dat zij van de Hollanders meer taalbroederlijkheid verwacht hadden en ook hulp en steun in den harden kamp voor de toekomst van ons Vlaanderen. Zij hebben dan, samen met eenige klaarziende Hollanders, Algemeen Nederlandsche kongressen ingericht, verbonden gesticht, die in de beide landen werkzaam zouden zijn, dit alles met het doel taalbroederlijkheid en rasfierheid aan te wakkeren.
Heeft het tot iets gebaat? Is die wilskracht niet gansch verloren gegaan te midden van eene algemeene onverschilligheid in de beide landen? Voor wat Vlaanderen betreft durf ik geruststellend antwoorden. Daar is het wondere zaad, dit is het woord van onze echte, niet huichelende voorvechters, op vruchtbaren bodem gevallen. Maar Holland! Neen, daar heeft men zich in het algemeen weinig bekommerd om rasfierheid, en daar is men blijven voortleven in een lamlendig snobisme, in eene dikwijls onwaardige zelfverloochening. Moesten de Vlamingen, eenigen tijd na het uitbreken van den oorlog, niet de pijnlijke bestatiging doen van zulk Leidensche uitgever die het noodig achtte, bij de Nederlandsche uitgave van zijn geïllustreerd weekblad, er eene Fransche te voegen, die dan den klinkenden naam van ‘Edition Européenne’ ontving en die dan ook bijna uitsluitend, in Vlaanderen verkocht werd, niet omdat zij meer gevraagd werd, maar alleenlijk bij gebrek aan de Nederlandsche uitgave. Deze uitgever oordeelde het dus noodig zich van eene vreemde taal te bedienen, om eene Europeesche uitgave in het licht te zenden; aldus erkende hij volmondig zijne taal, de taal van Groot Nederland, te weinig knap, te onvolledig om voor een dusdanig onderwerp te kunnen dienen.
Misschien zag de brave uitgever niet verder dan z'n neus lang was, - want zelfs finantiëel zal deze Fransche uitgave weinig gebaat hebben, geïllustreerde bladen worden toch speciaal om de illustratie gekocht, - nochtans heeft hij eene mooie gelegenheid tot vulgariseering van onze taal laten voorbij gaan.
Nochtans dit zou als een afgezonderd feit, zonder eenig verband met het echte wezen van het Hollandsche volk kunnen aanschouwd worden, indien de Vlaamsche vluchtelingen daar niet waren om, na hunnen innigen dank voor de