Verzameld werk. Deel 4: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdBesprekingen en beschouwingen
[pagina 400]
| |
Cirkulaire voor avontuur‘Avontuur’. Ditmaal is het, zo als zelfstandig naamwoord en tussen haakjes, de naam van een tijdschrift. Een nieuw tijdschrift waarvan het eerste nummer binnenkort het licht ziet. ‘Een nieuw tijdschrift’ zegt men wellicht, ‘dat is niets verbazend.’ Och kom, niet zo skepties. Een ongeluk is gauw gebeurd. Er is een schilder geweest die zijn schoonste doek in een oesterschelp aangeduid vond. Een groot romancier vond het gegeven van een boek - van een heus verbazend boek dan - in een lapsus linguae, een ander in een drukfout. Daarom, is het wellicht niet geraden deze cirkulaire meteen ter zij te schuiven, al is het ook waar dat wij u, lezer, buiten de tietel van ons tijdschrift, weinig andere waarborgen bieden. Maar zo, zonder meer, zegt u dat niets: ‘Avontuur’. Ik zou veeleer zeggen: dat kon wel eens iets zijn. - Wie zegt daar: ‘dat is onbescheidenheid en grootheidswaan?’ - Vergeet die tegenspreker dat, volgens de franse dichter Delavigne, Columbus tot de manschap zei: ‘drie dagen en ik geef u een wereld.’ - Dat was grof gespeeld, zeker. Maar - waarom? - het kwam uit zoals hij gezegd had, niet ten minste hem zelf tot grootste verbazing. Zo echter gaat het niet. Wij zien in dat een tijdschrift zonder verklaring werkelik niet de aandacht verdient. Voor alles een verklaring of, zoals men ook pleegt te zeggen, een geloofsbelijdenis, of anders nog: een literair, een artistiek credo. Deze geloofsbelijdenis is zoveel als de ziel van een tijdschrift, de adem, het goddelike ‘ohm’ der Aziaten. Gelijk een koe een kalf, zo draagt het literaire credo het tijdschrift. Altans zo meent men. En menen is een gevaarlike wet. Er verschijnen talrijke tijdschriften in Holland en Vlaanderen. Zeker, en dat is, voor wie, hetzij b.v. te Stockholm of te Riga, een vulgarisatie-voordracht te houden heeft over de toestand van de nederlandse beschaving, een hoogst belangwekkend element. Niettegenstaande deze veelvoudigheid en - wie weet - wellicht ook een beetje om haar, blijft er plaats voor ons, voor ‘Avontuur’. ‘Avontuur’ namelik moet een tijdschrift zijn waar niet streng daarop gelet wordt tot welke ‘school’ of ‘richting’ de auteur behoort: ‘Avontuur’ zou in deze een zuiver kwalitatief standpunt willen innemen. Of anders nog: deze scheidingen zijn arbitrair. Om met een voorbeeld te spreken: Het gebed v.d. GGa naar voetnoot1 heeft zeker evenveel facetten waardoor het als nieuw kan gelden als talrijke expressionistiese gedichten. En dan: wij mochten graag een meer fantaisistiese literatuur, dan deze die door het nederlandse literaire ijkambt passeerde, onderdak verlenen. En graag zouden wij een beetje de kommies spelen aan de grenzen van de nederlandse literatuur, om al deze kontrabandewaar van de ernst eens ernstig te onderzoeken. Er is genoeg van dat goedje op de nederlandse markt. En aan de gepijnigde twijfel- en smartmensen, strijders tegen hun eigen hartstochten, aan al de, op het altaar der litera- | |
[pagina 401]
| |
tuur, gekilde slachtoffers, zouden wij willen zeggen: ‘Connu, beau masque.’ Meer niet. Want, ziet ge, om u een program voor te dragen, vergaten wij haast ons ‘Avontuur’. En dat toch blijft het gew[ichtigste]. |
|