Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Babel Gloedend bloed dat van mijn nagels valt en vult de spalt tussen twee tranen, die als dauw op druiven beven. Rijp stil leven maar bevrucht. Waarom vallen als schelpen bloemen van de booglampen en ligt het licht zo genadig op de scharlaken schicht van mijn bloed? In het danshuis bekleedt licht leed, dat ligt buiten droefenis de man die mij een monnik is. Waarom zijn de lampen der stad de lichten van al mijn zonden? En de stappen der danseres schreden op het hart van de wereld? Mijn zonden zijn gewijd, bedreven in het bloedig Godsverlangen. Zoeken naar het Godswezen: bang overspel van mijn arm lichaam pijn. Zalig zal zijn de derde dag. De klanken van bazuinen in de wind een vlag, die mij welkom heet om zoveel hellelichte zonden, die enkel beproeving waren. O mijn broos lijf ik heb u vaak geofferd mijn zielewelzijn. Mijn lijf beproeven de lampen, want één dag zal het moeten ontbloot zijn van het naakt verlangen, van de zonde en van het vlees. Pijnig mij, hondsblik-zachte lampen, schrille bloemen, wellust: zomerfestoenen, witte waanzin van het winterwoud, liedjes, gigolo's. De zonde is de straat die leidt naar een wit, maar ongedacht gelaat. Vorige Volgende